ECLI:NL:RBGEL:2024:3735 - Rechtbank Gelderland - 18 juni 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5404
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. N.I. van Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. W. van de Graaf).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV om de tegemoetkoming, die hij ontvangt op grond van de Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging van de AOW-leeftijd (hierna: de VV)
1.1. Met het bestreden besluit van 30 september 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.
1.4. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting geschorst en naar een meervoudige kamer verwezen.
1.5. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser is vanaf 1977 (eerst als militair en later) als burgermedewerker werkzaam geweest bij de krijgsmacht. Per 1 oktober 2013 is aan hem eervol ontslag verleend wegens overtolligheid op grond van het SBK-2004
2.1. Op 1 april 2019 is eiser opnieuw een dienstverband aangegaan bij de krijgsmacht (Commando Landstrijdkrachten) als burgermedewerker. Dit dienstverband heeft geduurd tot en met 31 maart 2021. Het UWV heeft eiser vervolgens een WW-uitkering toegekend. Eisers aanspraak op wachtgeld is per 2 maart 2022 beëindigd omdat hij toen de leeftijd van 65 jaar bereikte.
2.2. Het UWV heeft deze tegemoetkoming aangemerkt als inkomen als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, sub a, van het Algemeen inkomstenbesluit sociale zekerheidswetten (hierna: AIB) en op grond daarvan het besluit tot verrekening genomen.
Beoordeling door de rechtbank
3. Partijen verschillen van mening over de vraag of de tegemoetkoming, die eiser vanaf de maand maart 2022 op grond van de VV ontvangt, moet worden aangemerkt als inkomen bedoeld in artikel 47, eerste lid, (letter E) van de WW.
3.1. Eiser stelt dat dat niet het geval is. Volgens eiser is de tegemoetkoming op grond van de VV bedoeld als aanvulling/uitvloeisel van het wachtgeld totdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en moet de tegemoetkoming daarom worden gezien als een aanvulling op wachtgeld die volgens artikel 3:2, eerste lid, sub a onder 1, van het AIB niet tot het inkomen wordt gerekend. Het Wachtgeldbesluit (artikel 17, eerste lid, sub a ‘einde recht op wachtgeld’) is volgens hem ten onrechte niet aangepast toen de AOW-leeftijd werd opgehoogd van 65 naar 67 jaar. Als het Wachtgeldbesluit wel zou zijn aangepast, had hij tot zijn 67e wachtgeld ontvangen. Het gaat hier volgens eiser verder om een tegemoetkoming/uitkering die hij voor het intreden van zijn werkloosheid van het ministerie van Defensie ontving en samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren. Ook op grond van artikel 3:5, vijfde lid, van het AIB kan de tegemoetkoming niet gerekend worden tot het inkomen. Eiser wijst in dit verband nog op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016
3.2. Het UWV vindt daarentegen dat de tegemoetkoming wel als inkomen moet worden aangemerkt en daarom moet worden betrokken bij het berekenen van de hoogte van de WW-uitkering van eiser. Volgens het UWV is de tegemoetkoming een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW, welke uitkering op grond van artikel 3:5, vierde lid, onder a, van het AIB als inkomen wordt beschouwd.
3.3. Kortom, de vraag die in dit geding voorligt is of de tegemoetkoming op grond van de VV, die eiser vanaf de maand maart 2022 ontvangt, te kwalificeren is als een voorzetting van het wachtgeld (geen inkomen) of als een uitkering bij wijze van of voorafgaand aan een oudedagsvoorziening (wel inkomen).
4. De rechtbank beoordeelt deze vraag mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV in deze gelijk heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. In de toelichting op de VV staat: “(…) De voorziening heeft de vorm van een voorlopige regeling die strekt tot een tegemoetkoming in de inkomensschade die belanghebbenden lijden door het eindigen, bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, van hun uitkering terwijl voor hen de AOW nog niet ingaat. (…) Het gaat bij de belanghebbenden om de (…) gewezen burgerlijke ambtenaren defensie die een uitkering ontvangen wegens (…) overtolligheid die eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Om tegemoet te komen in de inkomensschade die zij lijden doordat zij op dat moment nog geen aanspraak hebben op AOW, ontvangen zij van Defensie maandelijks totdat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken een tegemoetkoming die gelijk is aan de bruto AOW-uitkering inclusief de inkomensondersteuning AOW en de opbouw van het vakantiegeld. Korting wegens een of meerdere jaren buiten Nederland woonachtig te zijn geweest (artikel 13 AOW) wordt buiten beschouwing gelaten (…).”
6.1. In de brief van het ministerie van Defensie aan de voorzitter en leden van het Sectoroverleg Defensie (datum onbekend, referentie [nummer]) staat het volgende: “(…) In de aan deze brief gehechte bijlage is uitgelegd hoe de verhoogde AOW-gatcompensatie wordt vastgesteld en hoe de uitvoering van deze maatregel zal plaatsvinden. (…) Wat betreft de grondslag voor toekenning van de verhoogde AOW-gatcompensatie merk ik het volgende op. De huidige AOW-gatcompensatie (…) wordt toegekend op grond van (…) artikel 62 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (…).”
In de bijlage bij deze brief staat: “Naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep wordt vanaf de leeftijd van 65 jaar tot de AOW-leeftijd een AOW-gatcompensatie toegekend die bestaat uit drie componenten:
(…) Ook de volgende elementen worden betrokken bij het vaststellen van de gerechtvaardigde aanspraak: het extra opgebouwd pensioen via vrijwillige (aanvullende) voorzetting van de deelneming in de ABP-pensioenregeling, het extra opgebouwd pensioen via een storting in ABP Extrapensioen, voor de deelnemer zonder partner: het partnerpensioen (inclusief eventueel bijgespaard [bedrijf]) dat bij pensionering automatisch wordt omgezet naar ouderdomspensioen. De hoogte van de uit te keren bedragen zal worden berekend kort voorafgaand aan het moment dat de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt. Dit gebeurt op grond van de dan geldende actuele situatie en de dan geldende uit de wet en het ABP-pensioenreglement voortvloeiende grondslagen. (…)”
6.2. De rechtbank leidt uit de hiervoor aangehaalde passages af dat de bedoeling van de regelgever is geweest om met de tegemoetkoming op grond van de VV in een periodieke uitkering bij wijze van of vooruitlopend op de oudedagsvoorziening te voorzien. De rechtbank ziet ook andere aanknopingspunten voor deze bedoeling van de regelgever. Allereerst heeft de regelgever er uitdrukkelijk niet voor gekozen het wachtgeld voort te zetten tot de nieuwe (opgehoogde) AOW-leeftijd. Daartoe had artikel 17 van het Wachtgeldbesluit moeten worden aangepast, hetgeen niet is gebeurd. Dat dit een omissie zou zijn, is door eiser niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank wijst verder nog op informatie op de website van het ministerie van Defensie
6.3. De rechtbank overweegt – gezien eisers beroepsgrond ter zake – tot slot nog dat uit voornoemde stukken volgt dat de regelgever heeft voorzien in de VV vanwege de ophoging van de AOW-leeftijd. Daarin lag dus ook de aanleiding om tot de VV te komen. Dat dit een verantwoordelijkheid was van de (ex)werkgever, het ministerie van Defensie, heeft naar het oordeel van de rechtbank te maken met de bijzondere pensioenregels voor militairen en burgerambtenaren van Defensie, waardoor een algemene regeling, geldend voor alle (overheids)werknemers, niet voor de hand lag. Daarmee is het niet vreemd dat de VV is gebaseerd op de onder 3.1 vermelde Inkomstenbesluiten. De omstandigheid dat de regelgever bij deze Inkomstenbesluiten heeft aangesloten betekent dus niet (zonder meer) dat het slechts gaat om een werkgeverskwestie en niet om een pensioenvoorziening. Naar het oordeel van de rechtbank staat dit dus los van de vraag wat de precieze bedoeling van de regelgever was met deze tegemoetkoming op grond van de VV. Bovendien volgt uit artikel 3:5, vierde lid, van het AIB dat een periodieke uitkering zoals in dit artikel bedoeld ook uit een dienstbetrekking kan voortvloeien.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mrs. M.J. van Lee en A.S.W. Kroon, leden, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Werkloosheidswet
Artikel 47
1. De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
Hierbij staat: A voor het maandloon; B voor het inkomen in een kalendermaand; C voor het dagloon; D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en E voor het inkomen in verband met arbeid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 3:2 Inkomen
Eerste lid Onder inkomen wordt verstaan: a. hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend: 1°. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
Artikel 3.5 Uitzonderingen voor de werkloosheidswet
Vierde lid Voor de Werkloosheidswet wordt als inkomen in verband met arbeid beschouwd:
Vijfde lid In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot het inkomen in verband met arbeid gerekend de uitkering, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, indien die uitkering door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren.
Stcrt 2015, 31772.
Sociaal Beleidskader 2004 (artikel 116, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie).
Artikel 17, eerste lid, sub a, van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.
ECLI:NL:CRVB:2016:2615.
[website]
Artikel 13 en verder Wachtgeldbesluit.
Zie noot 5.