ECLI:NL:RBGEL:2023:6752 - Rechtbank Gelderland - 12 december 2023
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1790
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , vertegenwoordigd door zijn curator, [curator] , eiser
(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en
VGZ Zorgkantoor B.V., het zorgkantoor
(gemachtigde: mr. A.L.P. van Unnik).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de zorgovereenkomst die hij heeft gesloten met [zorgverlener] ( [zorgverlener] ). Daaraan ligt ten grondslag de afwijzing van [zorgverlener] als zorgverlener van eiser.
1.1. Dit besluit is genomen op 11 juli 2022. Met het bestreden besluit van 10 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het zorgkantoor bij dit besluit gebleven. Wel is het bezwaar gegrond verklaard, omdat het zorgkantoor onvoldoende had aangegeven waarom het besluit is genomen en geen belangenafweging had gemaakt. In het bestreden besluit is dat alsnog gedaan. Omdat die belangenafweging volgens het zorgkantoor in het nadeel van eiser uitvalt, heeft het zorgkantoor de rechtsgevolgen van het besluit van 11 juli 2022 in stand gelaten.
1.2. Het zorgkantoor heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep met het beroep van C. [naam] ( [naam] ), handelend onder de naam [zorgverlener] (zaaknummer ARN 23/1769), gevoegd behandeld op de zitting van 31 oktober 2023. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [naam] , diens gemachtigde, de gemachtigde van het zorgkantoor en M. Santegoeds, medewerker afdeling Veiligheidszaken van de coöperatie VGZ.
1.4. Na afloop van de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Totstandkoming van het besluit
2. Aan [eiser] ( [eiser] ) is een indicatie 6VG (Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering) toegekend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). [eiser] staat onder curatele.
2.1. In maart 2018 heeft de afdeling Veiligheidszaken van de coöperatie VGZ (afdeling Veiligheidszaken) een fraudeonderzoek afgerond naar [bedrijf] ( [bedrijf] ). De afdeling Veiligheidszaken heeft geconcludeerd dat de bestuurder van [bedrijf] , [naam] , gefraudeerd heeft met de persoonsgebonden budget (pgb)-gelden van budgethouders die zorg in hebben gekocht bij [bedrijf] . [bedrijf] is op 5 december 2017 failliet verklaard. Op 29 maart 2018 is [naam] geregistreerd in het Extern Verwijzingsregister (EVr). Hierna heeft [naam] de handelsnaam [zorgverlener] toegevoegd aan zijn bestaande eenmanszaak [naam] .
2.2. Het zorgkantoor heeft over het jaar 2020 aan [eiser] een pgb toegekend. [eiser] ’s curator is tevens zijn gewaarborgde hulp.
2.3. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de inspectie) heeft op 19 januari 2021 aan [zorgverlener] een aanwijzing gegeven op grond van artikel 27 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Dit is gebeurd naar aanleiding van een inspectiebezoek op 3 november 2020 bij [zorgverlener] . Na dit bezoek heeft de inspectie geoordeeld dat sprake is van tekortkomingen bij het betrekken van de wettelijk vertegenwoordigers bij de zorg, in de cliëntdossiers, bij de deskundigheid van de bestuurder, bij het sturen op kwaliteit en veiligheid en op het gebied van medicatieveiligheid. De aanwijzing hield in dat [zorgverlener] uiterlijk binnen twee weken na dagtekening van de aanwijzing alle cliënten die onder haar verantwoordelijkheid zorg ontvangen, op een zorgvuldige wijze moet overdragen aan een andere zorgaanbieder en dat [zorgverlener] vanaf de dag na dagtekening van de aanwijzing geen nieuwe cliënten aanneemt met een indicatie op basis van de Wlz of Zorgverzekeringswet (Zvw). [zorgverlener] mag verder pas weer zorg als bedoeld in de Wlz en Zvw gaan verlenen wanneer na toetsing door de inspectie is vastgesteld dat [zorgverlener] voldoet aan bepaalde in de aanwijzing genoemde vereisten en normen op grond van de Wkkgz.
2.4. Op 1 maart 2021 is de afdeling Veiligheidszaken een fraudeonderzoek gestart naar de besteding van het pgb van [eiser] over de periode van 1 december 2019 tot en met 1 december 2020. Doel van het onderzoek is om vast te stellen of de zorg die door [zorgverlener] voor [eiser] is gedeclareerd ook echt is geleverd en of de documenten die ten grondslag liggen aan de betalingen authentiek zijn.
2.5. Op 7 april 2021 is de onder 2.3 genoemde aanwijzing van de inspectie deels beëindigd, namelijk voor wat betreft de aanwijzing om alle cliënten over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Op 18 oktober 2021 is de aanwijzing in zijn geheel beëindigd.
2.6. Op 10 november 2021 heeft een huisbezoek plaatsgevonden via videobellen. Daarbij is gesproken met de toenmalige curator van [eiser] , mevrouw Van Kuijl.
2.7. Op 5 november 2021 heeft [naam] namens [eiser] het verzoek gedaan aan het bewindsbureau van deze rechtbank om een andere curator te benoemen. Dit verzoek is toegewezen. Vanaf 1 februari 2022 is [curator] ( [naam] ) de curator van [eiser] .
2.8. Op 7 februari 2022 heeft [eiser] , vertegenwoordigd door [naam] , een zorgovereenkomst gesloten met [zorgverlener] , vertegenwoordigd door [naam] , ingaand per 7 februari 2022. Daarin is afgesproken dat [zorgverlener] voor het leveren van 79 uur per maand aan begeleiding individueel, begeleiding groep en huishoudelijke hulp een vergoeding krijgt van € 5.152,- per maand. Daarnaast is een vergoeding van € 11,- per uur afgesproken voor dagbesteding. Op 8 maart 2022 heeft eiser ook een zorgbeschrijving ingediend waarin staat wat de zorgverlener [zorgverlener] zal gaan doen. Dit is, namens [zorgverlener] , medeondertekend door [naam] . Het zorgkantoor heeft de zorgovereenkomst en de zorgbeschrijving ontvangen op 21 maart 2022.
2.9. De afdeling Veiligheidszaken heeft het onderzoeksrapport afgerond op 1 juni 2022. Deze afdeling heeft, samengevat, geconcludeerd dat er in de periode van 1 december 2019 tot en met 1 december 2020 door zorgverlener [zorgverlener] meer zorg is gedeclareerd dan er feitelijk is geleverd, dat er geen zorgevaluaties zijn aangeleverd en dat het zorgplan en de urenregistraties niet zijn getekend door de curator. Uit de rapportages van [zorgverlener] is ook niet op te maken wat de daadwerkelijke invulling van de groepsbegeleiding is geweest. Verder is vastgesteld dat [eiser] kwetsbaar is en onder invloed staat van de zorgverlener. Zo woont [eiser] in een door de zorgverlener geregeld appartement waar hij ( [naam] ) altijd toegang toe heeft en heeft [naam] de pinpas van [eiser] in beheer. Volgens de afdeling Veiligheidszaken moet [zorgverlener] dan ook verantwoordelijk worden gehouden voor de frauduleuze en onrechtmatige besteding van het pgb van [eiser] .
2.10. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het zorgkantoor geconcludeerd dat meerdere pgb-verplichtingen verwijtbaar zijn geschonden en niet vastgesteld kan worden dat de gedeclareerde bedragen zijn besteed aan Wlz-zorg. Vervolgens is het zorgkantoor overgegaan tot de bestreden besluitvorming. Bij het bestreden besluit heeft het zorgkantoor een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat die in het nadeel van eiser uitvalt. Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de zorgovereenkomst van 7 februari 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1. Met het bestreden besluit heeft het zorgkantoor ook het bezwaar tegen de vaststelling van het pgb over 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgronden tegen dit deel van het bestreden besluit heeft eiser op zitting ingetrokken. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het zorgkantoor bevoegd was de zorgovereenkomst af te wijzen, maar in het bestreden besluit onvoldoende blijk heeft gegeven van een zorgvuldige belangenafweging. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser voert aan dat het zorgkantoor niet bevoegd was de zorgovereenkomst af te wijzen. Hij heeft daartoe, samengevat, betoogd dat [zorgverlener] wel degelijk adequate en goede zorg heeft verleend conform het goedgekeurde zorgplan. Niet duidelijk is hoe het zorgkantoor heeft vastgesteld dat die zorg niet is verleend. Van fraude in het verleden door [bedrijf] is geen sprake geweest. Eiser heeft hiertoe gewezen op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 augustus 2023.
Was het zorgkantoor bevoegd de zorgovereenkomst af te wijzen?
6. Het zorgkantoor heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat de grondslag voor het afwijzen van de zorgovereenkomst erin is gelegen dat er met de inzet van [zorgverlener] als zorgverlener geen sprake is van kwalitatief verantwoorde en doelmatige Wlz-zorg.
6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het zorgkantoor dit als grondslag mogen gebruiken om de zorgovereenkomst af te wijzen. Dit volgt uit artikel 5.16, tweede lid, aanhef en onder a, en vierde lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) en uit de systematiek van de Wlz zoals die uiteen is gezet in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2022.
6.1.1. Uit het voorgaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat als het zorgkantoor goede gronden heeft om aan te nemen dat de zorgverlener, met wie de verzekerde een zorgovereenkomst afsluit, geen kwalitatief verantwoorde en doelmatige Wlz-zorg zal verlenen, hij op grond van de in onderdeel 6.1 vermelde bepalingen uit de Rlz bevoegd is de zorgovereenkomst af te wijzen.
6.2. In dit geval heeft het zorgkantoor zijn conclusie, dat er met de inzet van [zorgverlener] als zorgverlener geen sprake zal zijn van kwalitatief verantwoorde en doelmatige Wlz-zorg, gebaseerd op de resultaten van het onderzoeksrapport.
6.2.1. In het verweerschrift heeft het zorgkantoor ook nog gewezen op het huisbezoek van 10 november 2021 en op wat in bezwaar en tijdens de hoorzitting nog verder is komen vast te staan. De rechtbank heeft het zorgkantoor hierover op zitting bevraagd. Daarop heeft het zorgkantoor geantwoord dat hiermee bedoeld is aan te geven dat in bezwaar en tijdens de hoorzitting niet is gebleken dat het besluit van het zorgkantoor niet juist is. Daarmee is dus niet bedoeld aan te geven dat er in bezwaar iets nieuws naar voren is gekomen dat ook ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. Met betrekking tot het huisbezoek heeft het zorgkantoor niet nader kunnen toelichten of de resultaten daarvan ook hebben bijgedragen aan het besluit. Verder heeft het zorgkantoor toegelicht dat de resultaten van het eerdere fraudeonderzoek dat is gedaan naar [bedrijf] niet ten grondslag liggen aan het besluit tot afwijzing van de zorgovereenkomst. De rechtbank zal dan ook hiermee, net als de resultaten van het huisbezoek, geen rekening houden bij de beoordeling van dit beroep.
6.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het zorgkantoor zijn conclusie mogen baseren op de resultaten van het onderzoeksrapport. Het onderzoek is zorgvuldig verricht en uitgebreid. In het rapport is zorgvuldig uiteengezet dat uit de door [zorgverlener] aangeleverde urenregistraties over januari 2020 tot en met november 2020 volgt dat er in totaal 922 uren minder zorg is geleverd dan in de zorgovereenkomst is overeengekomen en die [zorgverlener] wel uitbetaald heeft gekregen. Verder is uiteengezet dat de urenregistraties niet overeenkomen met de uren zoals omschreven in de door [zorgverlener] toegestuurde dagrapportages en zorgbeschrijvingen. Ook blijkt uit de stukken niet dat er in de maand december 2019, waarvoor een factuur is opgesteld door [zorgverlener] , zorg is geleverd. Het pgb over deze maand is weliswaar niet uitbetaald, maar de rechtbank acht van belang dat [zorgverlener] voor niet geleverde zorg wel een factuur heeft opgesteld. Daarnaast zijn er in de urenregistratie van [zorgverlener] uren begeleiding geregistreerd, en ook gedeclareerd, gedurende de periode dat [eiser] gedetineerd zat, terwijl uit artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Wlz volgt dat geen pgb wordt verleend als de verzekerde gedetineerd is. Er is ook zorg gedeclareerd op een niet bestaande dag, namelijk 31 september 2020 en vanaf 22 september 2020 heeft eiser zorg ingekocht bij de Maatman Zorggroep terwijl volgens de urenregistraties [zorgverlener] nog meer uren begeleiding heeft geboden dan in de maanden daarvoor. Tot slot is uit de dagrapportages niet op te maken wat de daadwerkelijke invulling van de groepsbegeleiding is geweest. [zorgverlener] heeft (tijdens het onderzoek) geen goede verklaring gegeven voor deze bevindingen.
6.4. Wat eiser heeft aangevoerd maakt niet dat het zorgkantoor niet van de onderzoeksresultaten heeft mogen uitgaan. Daarbij is van belang dat [zorgverlener] op grond van artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg een administratie moet bijhouden waaruit de overeengekomen en geleverde prestaties blijken en wanneer die zijn geleverd. Uit die administratie volgt nu juist dat het aantal uren overeengekomen Wlz-zorg structureel niet is geleverd. Het tegendeel heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiser dat [zorgverlener] wel degelijk adequate en goede Wlz-zorg heeft verleend conform wat overeen is gekomen, is daartoe onvoldoende. Dat het voor [naam] in de praktijk lastig was om de uren goed te registreren vanwege de complexe en intensieve zorg die hij verleende, ook buiten kantooruren, betekent niet dat dit niet mogelijk was. Mede gelet op zijn eerdere opname in het EVr wist [naam] dat het goed bijhouden van de administratie van belang was. Het mocht daarom van hem verwacht worden dat hij er alles aan zou doen (en maatregelen zou nemen) om zijn administratie op orde te houden. Bij het een en ander weegt mee dat het ook niet gaat om een kleine discrepantie tussen het aantal gedeclareerde uren en het aantal geregistreerde uren maar om een zeer fors verschil en gedurende een lange periode.
6.5. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [naam] opzettelijk onjuiste informatie aan het zorgkantoor heeft verstrekt (“fraude”). Het zorgkantoor heeft echter uit de onderzoeksresultaten wel mogen concluderen dat er met de inzet van [zorgverlener] als zorgverlener geen sprake zal zijn van kwalitatief verantwoorde en doelmatige Wlz-zorg. Daarvan kan immers niet worden gesproken indien er veel meer wordt betaald voor de zorg dan er is afgesproken: [zorgverlener] ontving namelijk het overeengekomen maandtarief terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat de overeengekomen uren zorg (wel) zijn verleend. Op grond daarvan was het zorgkantoor bevoegd de zorgovereenkomst van 7 februari 2022 af te wijzen. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
Heeft het zorgkantoor in redelijkheid tot de door hem gemaakte belangenafweging kunnen komen? 7. Bij de uitoefening van de bevoegdheid van het zorgkantoor om een zorgovereenkomst af te wijzen, moet het zorgkantoor op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een evenredige belangenafweging maken.
7.1. Het zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat meerdere verplichtingen van het pgb zijn geschonden, de individuele belangen van eiser moeten wijken voor de belangen van het zorgkantoor. Daarbij heeft het zorgkantoor zwaar meegewogen dat hem op voorhand geen juiste voorstelling van zaken is gegeven.
7.2. De rechtbank stelt vast dat het door eiser niet hebben gegeven van een juiste voorstelling van zaken ziet op het standpunt van het zorgkantoor dat eiser in 2020 bij het aanleveren van de zorgovereenkomst en het zorgplan niet heeft aangegeven dat [naam] de bestuurder is van [zorgverlener] . Het zorgkantoor heeft op zitting echter aangegeven dat dit niet ten grondslag ligt aan het onderhavige besluit. Het zorgkantoor heeft dit dan ook niet bij de belangenafweging kunnen laten meewegen. Verder stelt de rechtbank vast dat het zorgkantoor niet heeft betwist dat de zorg die [zorgverlener] daadwerkelijk heeft geleverd en die wel is verantwoord in de administratie kwalitatief goede Wlz-zorg is geweest. Eiser heeft telkens benadrukt dat zowel hij als [eiser] van mening zijn dat het voor [eiser] heel erg van belang is dat de goede zorg die door [zorgverlener] wordt geleverd, gecontinueerd wordt omdat hij dit nodig heeft. Er zijn namelijk voor hem geen geschikte andere zorgaanbieders die hem de juiste zorg kunnen verlenen. Op de zitting is aangegeven dat [eiser] ’s huidige gewaarborgde hulp, dat is mevrouw L. van [woonplaats] , dit beaamt. Ook is aangevoerd dat [eiser] nu nog steeds goede zorg ontvangt van [zorgverlener] en dat hij dit nodig heeft. Dit belang van [eiser] , dat naar het oordeel van de rechtbank zwaar moet wegen, is door het zorgkantoor niet in de belangenafweging meegewogen. Het belang van het zorgkantoor bestaat in het controleren en handhaven op een verantwoord en doelmatig gebruik van maatschappelijke middelen. Dit is een zwaarwegend belang. Gelet echter op het eveneens zwaarwegende belang van [eiser] had het op de weg van het zorgkantoor gelegen om te bezien of hem ook een minder zwaar middel ten dienste stond dan afwijzing van de zorgovereenkomst om zo te bewerkstelligen dat [eiser] enerzijds de zorg van [zorgverlener] kon behouden en anderzijds zoveel mogelijk gewaarborgd kon worden dat [zorgverlener] aan zijn administratieplicht zou voldoen en dat geen pgb zou worden uitbetaald voor zorg waarvan niet vastgesteld kan worden dat die geleverd is. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit (bijvoorbeeld) bewerkstelligd zou kunnen worden door het slechts goedkeuren van een zorgovereenkomst, waarin is afgesproken dat [zorgverlener] een vergoeding per uur ontvangt en achteraf de gewerkte uren door [eiser] (zijn curator/gewaarborgde hulp) worden doorgegeven (in plaats van een vooraf afgesproken vast aantal uren voor een vaste vergoeding per maand zoals nu het geval is geweest). De door het zorgkantoor gemaakte belangenafweging heeft dan ook onvoldoende zorgvuldig plaatsgevonden waardoor het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Dit betekent dat de beroepsgrond in zoverre slaagt.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit ten aanzien van de belangenafweging niet berust op een voldoende zorgvuldige voorbereiding en op een voldoende deugdelijke motivering. Het is dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit tot afwijzing van de zorgovereenkomst tussen eiser en [zorgverlener] in stand zijn gelaten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, omdat het zorgkantoor een nieuwe belangenafweging zal moeten maken.
8.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het zorgkantoor een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het zorgkantoor hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
8.2. Omdat het beroep gegrond is, moet het zorgkantoor het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het zorgkantoor moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit van 10 februari 2023 voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit tot afwijzing van de zorgovereenkomst tussen eiser en [zorgverlener] in stand zijn gelaten;
-
draagt het zorgkantoor op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat het zorgkantoor het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
-
veroordeelt het zorgkantoor tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.W.A. Fleuren, leden, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet langdurige zorg Artikel 3.3.3
1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d.
(…)
4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit; (…)
8. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:
(…) b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget; (…)
9. De op grond van het eerste, vijfde, zesde en achtste lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld.
Besluit langdurige zorg Artikel 3.6.4
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg wenst te laten verlenen.
2. De verzekerde laat de betalingen verrichten door de Sociale verzekeringsbank.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
4. In afwijking van het eerste en het tweede lid kan de verzekerde zelf betalingen verrichten ten laste van zijn persoonsgebonden budget indien het gaat om kosten verbonden aan vervoer als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet waarvoor de verzekerde geen schriftelijke overeenkomst heeft gesloten.
Regeling langdurige zorg Artikel 5.16
1. De verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.
2. Zorgovereenkomsten worden opgesteld volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van de zorgovereenkomst, en bevatten bovendien ten minste:
a. de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde; b. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek maandbetalingen; c. een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag; d. indien de uitkering van vakantiebijslag als bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing is, een beding, inhoudende dat in het te betalen bruto loon het vakantiegeld is verdisconteerd.
3. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, behoeft de goedkeuring van het zorgkantoor en de Sociale verzekeringsbank.
4. Het zorgkantoor kan de goedkeuring slechts geven, indien:
a. de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid; b. uit de omschrijving van de wijze waarop de zorgverlener voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde, blijkt dat de overeenkomst: 1° strekt tot de inkoop van persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, huishoudelijke hulp en vervoer naar een plaats waar de verzekerde gedurende een dagdeel begeleiding of behandeling ontvangt; 2° strekt tot inkoop van logeeropvang; of 3° betrekking heeft op de kosten van zorginfrastructuur als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, onderdeel b.
5. De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet.
6. Een wijziging van een goedgekeurde zorgovereenkomst wordt onmiddellijk met een formulier aan de Sociale verzekeringsbank kenbaar gemaakt door middel van invulling van een daartoe door de Sociale verzekeringsbank beschikbaar gesteld modelformulier.
7. Voor de toepassing van het derde, vijfde en zesde lid treedt een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen zorgkantoor in de plaats van de Sociale verkeringsbank voor zover het de goedkeuring van de zorgovereenkomst van een verzekerde aan wie het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verleent en het kenbaar maken van een wijziging van die zorgovereenkomst betreft. Het zorgkantoor bericht de Sociale verzekeringsbank onmiddellijk van een wijziging van de zorgovereenkomst.
Dat was eerst mevrouw Van Kuijl en dat is nu [curator] .
ECLI:NL:GHARL:2023:6866.
ECLI:NL:CRVB:2022:250.
Artikel 3.6.4 van het Besluit langdurige zorg (Blz) en artikel 5.16, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz).
Artikel 5.16, tweede lid, aanhef en onder a, en vierde lid, van de Rlz.
Vanaf 18 juni 2018 heeft het zorgkantoor de goedkeuringsbevoegdheid van de Svb overgenomen. Stcrt. 2018, 33341, blz. 9.
Rechtsoverweging 3.2 van de uitspraak genoemd in noot 2.