Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:19174 - Rechtbank Den Haag - 15 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1917415 oktober 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team handel
Zaak - / rolnummer: C/09/672010 / HA ZA 24-747
Vonnis van 15 oktober 2025
in de zaak van

1 [eiser 1] te [woonplaats 1] ,2. [eiser 2] te [woonplaats 2] ,

eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. I.A. van Rooij,
tegen
[gedaagde] te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P.M. Boiten.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie, worden hierna afzonderlijk ' [eiser 1] ' en ' [eiser 2] ' en gezamenlijk 'de broers' genoemd. Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, wordt hierna ' [gedaagde] ' genoemd. Partijen worden gezamenlijk 'de kinderen' genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het incidenteel vonnis van 8 januari 2025 en de daarin genoemde stukken; - de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 11; - de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 24 tot en met 37; - de brief van 11 augustus 2025 van [eiser 1] , met producties 38 en 39; en - de brief van 22 augustus 2025 van mr. Boiten, met producties 12 tot en met 42.
1.2. Op 2 september 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen met hun advocaten verschenen, waarbij [eiser 1] is verschenen in de hoedanigheid van advocaat.
1.3. Op de avond voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog een productie van circa veertig pagina's ingediend. Dit is ruimschoots buiten de daarvoor gestelde termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling ingediend. Het is redelijkerwijs niet goed mogelijk voor de wederpartij om op de mondelinge behandeling op een productie van dusdanige omvang te reageren. Daar komt bij deze productie op een veel eerder moment had kunnen worden ingediend. Deze productie is dan ook in strijd met de goede procesorde ingediend en wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.
1.4. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] haar eis in reconventie gewijzigd/vermeerderd. De broers hebben bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. De eisvermeerdering heeft [gedaagde] pas aan de orde gesteld aan het einde van de mondelinge behandeling, waarin alleen nog ruimte bestond voor het doen van afsluitende opmerkingen. De rechtbank laat de eisvermeerdering niet toe omdat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
1.5. Vervolgens is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald op heden.

2 De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting besproken is, wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 16 maart 2020 is de vader van de kinderen, de heer [de vader] (hierna: de vader), overleden. Hij is begraven in een graf op een begraafplaats in [plaats 1] . De moeder van de kinderen, mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder, en tezamen met de vader: de ouders), was tot haar overlijden rechthebbende van het grafrecht van het graf waarin de vader begraven ligt.
2.2. Op 15 april 2020 is naar Belgisch erfrecht een attest van erfopvolging van de vader opgesteld. Hierin is opgenomen dat de onroerende zaken van de huwelijksgemeenschap geheel aan de moeder in eigendom toekomen. De roerende zaken en waarden van het gemeenschappelijk vermogen komen voor de helft in eigendom toe aan de moeder. De andere helft komt in vruchtgebruik toe aan de moeder, waarbij het blote eigendom van die helft aan de kinderen toekomt, elk voor een derde onverdeeld deel.
2.3. Op 25 maart 2021 heeft de moeder afstand gedaan van haar recht van vruchtgebruik op een effectenportefeuille bij Delen Private Bank Luxemburg S.A. (hierna: Delen Private Bank), zodat de kinderen de volle, onverdeelde eigendom hebben verkregen van de effectenportefeuille. De kinderen zijn bij overeenkomst van onverdeeldheid onder meer het volgende overeengekomen:
"Zij beschouwen deze onverdeeldheid als zijnde een doelgebonden onverdeeldheid, bedoeld om te voldoen aan hun onderhoudsplicht ten aanzien van hun moeder, mevrouw [de moeder] , en haar het nodige levensonderhoud te kunnen verschaffen indien dit financieel nodig zou zijn. Zij verbinden er zich samen toe financieel te zullen instaan voor de verzorging, huisvesting en levensonderhoud van mevrouw [de moeder] , van zodra zij behoevend zal zijn. Dit wil zeggen dat ondergetekenden alsdan zullen voorzien in elke financiële hulp die mevrouw [de moeder] zou behoeven ingevolge medische kosten, kosten verblijf in ziekenhuis, kosten hulp en bijstand in de huishouding, verblijfskosten in rusthuis, en dergelijke meer."
2.4. Op 9 april 2021 heeft de moeder in een pacte adjoint bij gedane bankgift een effectenportefeuille bij Delen Private Bank die zij nog in volle eigendom had, geschonken aan de kinderen. Ook heeft zij een bedrag van € 215.000,00 van haar rekening bij ING aan de kinderen geschonken. Dit bedrag is overgemaakt naar een gezamenlijke bankrekening van de kinderen bij KBC Bank NV (hierna: KBC Bank). De moeder is met de kinderen het volgende – voor zover van belang – overeengekomen met betrekking tot de schenkingen:
"d) Verzorging, huisvesting en onderhoud van de schenker
De schenker heeft als last van deze schenking bedongen dat de begiftigden financieel zullen instaan voor de verzorging, huisvesting en levensonderhoud van de schenker, van zodra zij behoevend zal zijn. Dit wil zeggen dat de begiftigden alsdan zullen voorzien in elke financiële hulp die de schenker zou behoeven ingevolge medische kosten, kosten verblijf in ziekenhuis, kosten hulp en bijstand in de huishouding, verblijfskosten in rusthuis, en dergelijke meer. Deze gehoudenheid wordt beperkt tot hetgeen de begiftigden bij onderhavige akte uit schenking hebben verkregen.
e) Onverdeeldheid
De schenking is gebeurd aan de begiftigden in onverdeeldheid, zoals hiervoor aangegeven. De begiftigden hebben zich ertoe verbonden het geschonken vermogen in onverdeeldheid aan te houden om te kunnen voldoen aan de verzorgingsclausule, voormeld onder punt d), teneinde samen financieel te kunnen instaan voor de zorg van de schenker indien nodig."
2.5. Op enig moment in 2021 is de moeder naar verzorgingstehuis [instelling 1] in [plaats 2] verhuisd.
2.6. Bij beschikkingen van 9 augustus 2022 van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag is de moeder onder bewind gesteld en is een mentorschap ingesteld ten behoeve van haar.
2.7. Op 1 december 2022 is de moeder verhuisd naar verzorgingstehuis [instelling 2] te [plaats 3] .
2.8. Op 21 januari 2024 is de moeder overleden. [eiser 2] heeft voor het uitvoeren van de crematie verlof in de zin van de Wet op de lijkbezorging gevraagd. Na de crematie heeft de uitvaartondernemer een asbus met daarin de as van de moeder aan [eiser 2] gegeven.
2.9. Bij e-mail van 29 februari 2024 hebben de broers [gedaagde] verzocht en voor zover nodig gesommeerd haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap bestaande uit de effectenportefeuilles bij Delen Private Bank en het saldo van de gezamenlijke bankrekening bij KBC Bank.
2.10. De broers hebben de nalatenschap van de moeder beneficiair aanvaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij beschikking van 16 mei 2025 een vereffenaar benoemd.

3 Het geschil

in conventie
3.1. De broers vorderen – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de gemeenschap vaststelt door elk van de deelgenoten een derde van de effectenportefeuilles bij Delen Private Bank en het saldo van de gezamenlijke bankrekening bij KBC Bank toe te delen;
II. [gedaagde] veroordeelt tot medewerking aan het effectueren van de verdeling, op straffe van een dwangsom;
III. bepaalt dat – in het geval een door de rechtbank vast te stellen bedrag maximum aan dwangsommen is bereikt – de uitspraak van de rechtbank dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte in de zin van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW); en
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder ook de nakosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert – zakelijk weergegeven en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het grafrecht op het graf van de vader op naam van [gedaagde] moet worden gesteld en de broers veroordeelt hun medewerking daaraan te verlenen;
II. de broers veroordeelt om de asbus met daarin de as van de moeder binnen 14 dagen aan [gedaagde] af te geven;
III. voor recht verklaart dat de kosten voor de aanschaf van een urn voor de as van de moeder, het bijzetten van de urn in het graf van de vader en een grafmonument voor het graf van de vader voor rekening van de nalatenschap van de moeder komen;
IV. voor recht verklaart dat de door [eiser 2] betaalde kosten voor de uitvaart van de moeder geen schuld van de nalatenschap van de moeder zijn; en
V. de broers veroordeelt binnen 14 dagen bepaalde bescheiden aan [gedaagde] te verstrekken, op straffe van een dwangsom.
3.5. De broers voeren verweer.
3.6. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

in conventie
4.1. De vorderingen van de broers in de hoofdzaak hebben betrekking op banktegoeden bij banken in Luxemburg en België. De zaak valt in het toepassingsgebied van de Brussel I bis-Verordening, zodat de rechtbank aan de hand de Brussel I *bis-*Verordening moet beoordelen of zij rechtsmacht heeft. De rechtsmacht van de rechtbank in deze zaak berust op de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening, omdat [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding woonplaats had in Nederland.
4.2. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een onverdeelde gemeenschap bestaande uit de effectenportefeuilles bij Delen Private Bank en het banktegoed op een bankrekening bij KBC Bank. Niet in geschil is dat elk van de kinderen een derde aandeel in deze gemeenschap heeft. Partijen zijn het erover eens dat op de gemeenschap Nederlands recht van toepassing is. Op grond van artikel 3:178 BW kan een deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen.
4.3. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagde] een vordering heeft op de gemeenschap, die eerst moet worden voldaan voordat de gemeenschap verdeeld kan worden. [gedaagde] heeft in dat verband gesteld dat zij een vordering van ongeveer € 5.000 heeft op de gemeenschap. Deze vordering bestaat uit kosten die [gedaagde] ten behoeve van haar moeder heeft gemaakt en die zij op de gemeenschap wil verhalen. Het gaat om kosten voor onder meer eten, kleding, verzorging en uitstapjes. [gedaagde] stelt dat deze kosten voor vergoeding door de gemeenschap in aanmerking komen op grond van de verzorgingsclausules in de overeenkomst van onverdeeldheid en pacte adjoint bij gedane bankgift (zie weergave in de randnummers 2.3 en 2.4). In die bepalingen zijn de kinderen overeengekomen te voorzien in financiële hulp die de moeder behoeft. Nu daarin is afgesproken dat de kinderen gezamenlijk daarvoor zullen instaan, heeft [gedaagde] nog een vordering op de gemeenschap.
4.4. De broers hebben zich op het standpunt gesteld dat de bankgift om fiscale redenen is aangegaan. De verzorgingsclausules zijn volgens de broers alleen van toepassing wanneer sprake zou zijn van financiële nood bij de moeder en daar is geen sprake van. Zij wijzen er daarbij op dat bij haar overlijden nog een saldo van ruim € 55.000 op de bankrekeningen van de moeder stond. Verder hebben zij betoogd dat de moeder in alle benodigde zorg werd voorzien in de verzorgingstehuizen waar zij woonde, zodat geen noodzaak bestond tot het doen van andere uitgaven. Daarnaast is de vordering van [gedaagde] volgens de broers onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd met stukken. Tot slot stellen de broers dat [gedaagde] deze kosten bij leven had moeten verhalen op de moeder en nu nog kan indienen bij de vereffenaar.
4.5. Voor de beantwoording van de vraag in welke gevallen de verzorgingsclausules (zie randnummers 2.3 en 2.4) van toepassing zijn komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de verzorgingsclausules mochten toekennen en op hetgeen zij op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.6. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat de notaris de verzorgingsclausule heeft toegevoegd, omdat [gedaagde] wilde dat de moeder na de schenking aan de kinderen ervan uit kon gaan dat de kinderen onder alle omstandigheden financieel garant zouden staan. In de overeenkomst van onverdeeldheid is vermeld dat de onverdeeldheid is bedoeld om levensonderhoud te verschaffen "indien dit financieel nodig zou zijn." Bovendien wordt in de clausules in beide overeenkomsten toegelicht dat deze verplichting betekent dat de kinderen moeten voorzien in elke financiële hulp die de moeder behoeft. Op grond van de tekst van de bepalingen en de door partijen gegeven achtergrond bij de totstandkoming van de bepalingen, oordeelt de rechtbank dat de verzorgingsclausules alleen gelden in geval de moeder financieel niet in haar eigen verzorging, huisvesting en levensonderhoud zou hebben kunnen voorzien.
4.7. [gedaagde] heeft onvoldoende aangevoerd waaruit volgt dat de moeder op enig moment niet meer financieel in staat was om in de kosten voor haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat [gedaagde] om die reden de gestelde kosten heeft moeten maken. De omstandigheid dat de moeder bij haar overlijden nog een bedrag van € 55.000 op haar bankrekening had staan, is daarvoor een belangrijke indicatie. Dit betekent dat de verzorgingsclausules nog niet ingeroepen konden worden en de door [gedaagde] gestelde kosten niet kunnen worden aangemerkt als een schuld van de gemeenschap die eerst moet worden voldaan voordat tot verdeling daarvan kan worden overgegaan. De overige verweren van de broers behoeven daarom ook geen bespreking meer. Dit betekent dat niets in de weg staat aan de verdeling van de gemeenschap, waarbij elk kind een derde deel toekomt.
4.8. De broers hebben onweersproken gesteld dat [gedaagde] tot op heden geweigerd heeft haar medewerking te verlenen aan de verdeling. De handelingen die daarvoor vereist zijn, betreffen het ondertekenen van een verzoek aan Delen Private Bank om de effectenportefeuilles te splitsen en het geven van een opdracht aan KBC Bank dat het saldo kan worden verdeeld en uitgekeerd aan de drie deelgenoten onder toezending van haar bankrekeningnummer en een kopie van een geldig identiteitsbewijs. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen mee te werken aan de verdeling van de gemeenschap door deze handelingen te verrichten.
4.9. De broers hebben gevorderd een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot medewerking van [gedaagde] aan het effectueren van de verdeling van de gemeenschap. Daarnaast hebben de broers gevorderd dat de uitspraak dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte waarbij [gedaagde] medewerking verleent voor het uitkeren van de tegoeden. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vorderingen.
4.10. De uitspraak van de rechtbank zal, voor zover deze betrekking heeft op de verzoeken aan Delen Private Bank en KBC Bank om de effectenportefeuilles te splitsen dan wel de tegoeden uit te keren, op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats treden van de medewerking van [gedaagde] aan deze verzoeken. Aangezien de beleggingsportefeuille en banktegoeden bij buitenlandse banken worden aangehouden, is niet uitgesloten dat de veroordeling tot indeplaatsstelling van artikel 3:300 lid 1 BW in de uitvoering vragen of complicaties kan opleveren. Gelet daarop hebben de broers ook belang bij toewijzing van een dwangsom, waartoe de rechtbank [gedaagde] ook zal veroordelen zij het voor een lager maximumbedrag. Zoals gevorderd door de broers zal artikel 3:300 lid 1 BW pas van toepassing worden op de uitspraak, zodra het maximum aan dwangsommen is verbeurd.
4.11. Gelet op de familierelatie tussen partijen, zal de rechtbank de proceskosten van partijen in conventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
Grafrecht en afgifte asbus
4.12. De reconventionele vorderingen onder I en II zien op de rechten op het graf van de vader en de afgifte van de asbus met daarin de as van de moeder aan [gedaagde] . De broers hebben ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van deze vorderingen. De rechtbank zal daarom deze vorderingen toewijzen. De rechtbank begrijpt, op basis van hetgeen ter zitting is aangevoerd, de reconventionele vordering onder I zo dat de vordering gaat om de toedeling van de rechten op het graf en zal daarom in die zin voor recht verklaren. Nu alleen is gebleken dat [eiser 2] de asbus onder zich houdt, zal de reconventionele vordering onder II alleen jegens hem worden toegewezen.
Kosten voor een urn, het bijzetten van de urn en het plaatsen van een grafmonument
4.13. [gedaagde] heeft opdracht gegeven voor het vervaardigen van een grafmonument. Zij heeft daarvoor de kosten ter hoogte van € 7.119,34 betaald. Zij wenst dit grafmonument op het graf van de vader te laten plaatsen. Daarnaast wil zij een urn kopen om de as van de moeder in te doen en de urn bijzetten in het graf van de vader. De begraafplaats heeft aan [gedaagde] gemeld dat het bijzetten van de urn € 250, - zal kosten. [gedaagde] stelt dat deze kosten schulden van de nalatenschap van de moeder zijn.
4.14. De broers voeren als verweer dat de vereffenaar eerst zal moeten beoordelen of deze kosten ten laste van de nalatenschap van de moeder komen. [gedaagde] heeft volgens de broers geen belang hierop in deze procedure vooruit te lopen. Daarnaast stellen de broers zich op het standpunt dat de gemaakte kosten voor het grafmonument onredelijk hoog zijn.
4.15. De rechtbank zal de reconventionele vordering onder III van [gedaagde] toewijzen. Zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld, kan zij op grond van artikel 4:223 lid 2 BW haar vorderingsrecht tijdens de vereffening bij vonnis laten vaststellen. Artikel 4:7 lid 1 aanhef en onder b BW bepaalt dat kosten van de lijkbezorging een schuld van de nalatenschap zijn, voor zover zij in overeenstemming met de omstandigheden van de overledenen zijn. De kosten voor een urn, het bijzetten daarvan en een grafmonument zijn kosten van de lijkbezorging. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de ouders vermogend waren. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank ook van oordeel dat de kosten van € 7.119,34 voor het grafmonument niet onredelijk hoog zijn gezien de maatschappelijke positie van de ouders. De gemaakte kosten voor het grafmonument en de redelijke kosten voor een urn en het bijzetten daarvan zijn schulden van de nalatenschap.
4.16. Ter zitting is nog door [gedaagde] gesteld dat de kosten voor de urn, het bijzetten van de urn en het grafmonument buiten de nalatenschap ook rechtstreeks op de nabestaanden verhaalbaar kunnen zijn. Echter, nu [gedaagde] met betrekking tot deze kosten alleen een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de kosten schulden van de nalatenschap zijn, maar geen geldvordering heeft geformuleerd, heeft zij geen belang bij beoordeling van deze stelling.
Uitvaartkosten
4.17. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de kosten die [eiser 2] heeft betaald voor de uitvaart van de moeder geen schuld van de nalatenschap zijn. Een grondslag daarvoor ontbreekt, omdat de uitvaart niet in lijn met de wensen van de moeder is gedaan. [gedaagde] heeft gewezen op een volmacht die de moeder bij leven aan haar heeft gegeven. Volgens [gedaagde] was zij gemachtigd de uitvaart van de moeder te regelen. [gedaagde] stelt dat de broers haar hebben buitengesloten van het regelen van de uitvaart, hetgeen in strijd met de wens van de moeder was. [gedaagde] stelt dat de uitvaartkosten alleen een schuld van de nalatenschap kunnen zijn voor zover deze in overeenstemming zijn met de wens van de overledene.
4.18. De broers hebben de geldigheid van de volmacht en de door [gedaagde] gestelde feitelijke gang van zaken betwist. De broers voeren als verweer dat de vereffenaar eerst moet beoordelen of de uitvaartkosten ten laste van de nalatenschap behoren te komen. Daarnaast stellen de broers zich op het standpunt dat de gemaakte kosten redelijk zijn.
4.19. De reconventionele vordering onder IV zal worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Artikel 4:222 BW sluit uit dat gedurende de vereffening een deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap een vordering kan instellen. Nu [gedaagde] in feite ten behoeve van de nalatenschap vordert dat de uitvaartkosten geen schuld van die gemeenschap zijn, kan zij op dit moment een dergelijke vordering niet instellen. De rechtbank begrijpt dat de vereffenaar te kennen heeft gegeven de door [eiser 2] betaalde uitvaartkosten te zullen erkennen. Indien [gedaagde] niet eens is met deze erkenning, zal zij de daarvoor in de wet genoemde rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
Afgifte bescheiden
4.20. [gedaagde] vordert afgifte van een aantal bescheiden. Zij heeft meerdere grondslagen aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, waaronder artikel 194 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 194 Rv is door de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht op 1 januari 2025 ingevoerd, terwijl artikel 843a Rv per die datum is vervallen. Op basis van het overgangsrecht bij die wet blijft artikel 843a Rv echter van toepassing in een procedure die vóór deze datum is gestart, totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. Nu deze procedure vóór 1 januari 2025 is gestart, zal de rechtbank deze vorderingen van [gedaagde] (onder meer) beoordelen aan hand van artikel 843a Rv in plaats van het nieuwe artikel 194 Rv.
4.21. In tegenstelling tot hetgeen de broers hebben aangevoerd, is voor de overlegging van stukken onder artikel 843a Rv (oud) noch onder artikel 194 Rv vereist dat de vorderingen in reconventie verband moeten houden met de vorderingen in conventie.
4.22. [gedaagde] vordert een afschrift van de facturen met specificaties dan wel declaraties van de betaling van € 72,03 die (de bewindvoerder van) de moeder op 19 januari 2024 aan [eiser 1] heeft gedaan. Zoals de broers terecht hebben opgemerkt, zien deze stukken op het door de bewindvoerder gevoerde beheer. De broers hebben onweersproken gesteld dat de bewindvoerder rekening en verantwoording heeft afgelegd en ontslag is verleend aan de bewindvoerder. [gedaagde] heeft gesteld dat zij de bewindvoerder om deze stukken heeft gevraagd en de bewindvoerder heeft geweigerd de stukken te verstrekken. Niet is gebleken dat [gedaagde] de bewindvoerder in rechte heeft betrokken. Het is in deze procedure onvoldoende duidelijk geworden waarom [gedaagde] de stukken niet bij de bewindvoerder vordert. Tegen die achtergrond heeft [gedaagde] geen rechtmatig belang om de stukken juist van de broers te vorderen.
4.23. [gedaagde] vordert een afschrift van de bijlagen bij het verzoekschrift van 26 mei 2023 van de heer C.J.M. Vleer tot vaststelling van zijn beloning als mentor. Deze stukken zien op het door de bewindvoerder gevoerde beheer. Om de in randnummer 4.22 genoemde redenen, zal de rechtbank daarom ook deze vordering afwijzen.
4.24. [gedaagde] vordert een opgave van alle inboedelgoederen van de vader en/of de moeder die door de broers zijn verkocht, weggegeven of op andere wijze zijn ontvreemd met bijbehorende opbrengsten en betalingsbewijzen. Daarnaast vordert [gedaagde] ook een opgave van de inboedelgoederen van de vader en/of de moeder die de broers voor zichzelf en/of voor anderen hebben gehouden of die de broers hebben opgeslagen bij [bedrijf] in [plaats 3] dan wel bij henzelf dan wel elders. De rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling van deze vordering onderscheid moet worden gemaakt tussen inboedelgoederen die oorspronkelijk in de huwelijksgemeenschap van de ouders vielen enerzijds en overige inboedelgoederen anderzijds. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de inboedelgoederen die oorspronkelijk tot de huwelijksgemeenschap van de ouders behoorden na het overlijden van de vader voor een zesde deel bloot eigendom van [gedaagde] zijn geworden. Deze stelling wordt ondersteund door het door de broers overgelegde attest van erfopvolging. Hiermee staat in rechte vast dat [gedaagde] een zelfstandige aanspraak heeft op deze inboedelgoederen buiten haar aanspraak op de nalatenschap van de moeder om. De rechtbank is daarmee van oordeel dat [gedaagde] buiten de vereffening om een rechtmatig belang heeft bij een overzicht van deze inboedelgoederen die de broers al dan niet in overeenstemming met de bewindvoerder aan haar zeggenschap hebben onttrokken. Dit belang geldt niet voor goederen die niet oorspronkelijk aan de huwelijksgemeenschap van de ouders toebehoorden. Hiervan hebben de broers onweersproken gesteld dat een opgave zal worden opgevraagd door de vereffenaar. Dat – zoals [gedaagde] hiertegen heeft ingebracht – de vereffenaar zelf geen opgave kan doen van de inboedelgoederen, maakt dit niet anders. Het zullen immers de broers zijn die de gevorderde opgave zullen verstrekken in het kader van de vereffening.
4.25. [gedaagde] vordert een opgave van alle goederen die [gedaagde] 's eigendom zijn die door de broers zijn verkocht, weggegeven of op andere wijze zijn ontvreemd met bijbehorende opbrengsten en betalingsbewijzen. Daarnaast vordert [gedaagde] ook een opgave van de inboedelgoederen die [gedaagde] 's eigendom zijn die de broers voor zichzelf en/of voor anderen hebben gehouden of die de broers hebben opgeslagen. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van de [gedaagde] ligt om concreet te maken welke goederen aan haar toebehoren. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld welk belang zij erbij heeft dat de broers haar een overzicht geven van goederen die aan haar toebehoren.
4.26. [gedaagde] vordert een afschrift van de schriftelijke opzegging van de huur - en zorgovereenkomst door de broers c.q. [eiser 1] bij [instelling 2] te [plaats 3] en van gemaakte (financiële) afspraken. Het verweer van de broers dat [gedaagde] geen rechtmatig belang heeft omdat de vereffenaar deze stukken zal opvragen, slaagt ook ten aanzien van deze vordering.
4.27. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het gebrek aan rechtmatig belang van [gedaagde] bij afgifte van de stukken maakt ook dat [gedaagde] geen rechtstreeks en voldoende belang heeft in de zin van artikel 3:15j BW. Om dezelfde redenen bestaat ook geen verplichting voor de broers om op grond van de redelijkheid en billijkheid de gevorderde stukken te verschaffen. De overige door [gedaagde] genoemde wetsartikelen (artikel 162 Rv en artikel 4:184 BW) bieden geen grondslag voor een vordering tot afgifte van stukken of gegevens.
4.28. Uit het voorgaande volgt dat alleen de vordering van [gedaagde] ten aanzien van de afgifte van een opgave van inboedelgoederen die tot de huwelijksgemeenschap van de ouders toebehoorden zal worden toegewezen. [gedaagde] heeft gevorderd een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot het afgeven van stukken. Ter onderbouwing wijst [gedaagde] erop dat de broers haar niet betrekken in de afwikkeling van de nalatenschap en haar niet vooraf willen voorzien in gevraagde informatie. De broers hebben onweersproken gesteld dat [gedaagde] hen buiten rechte nooit heeft aangesproken tot afgifte van de gevorderde bescheiden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de broers, heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld waarom een dwangsom als prikkel voor nakoming van het vonnis nodig zou zijn. Dat de broers haar niet hebben betrokken in de afwikkeling van de nalatenschap – wat daar ook van zij – is daarvoor niet van belang.
Proceskosten
4.29. Gelet op de familierelatie tussen partijen, zal de rechtbank de proceskosten in reconventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1. stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast in de zin dat elk van de kinderen een derde deel toekomt,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van het vonnis haar medewerking te verlenen aan het effectueren van de verdeling door middel van het ondertekenen van een verzoek aan Delen Private Bank om de effectenportefeuilles te splitsen en het geven van een opdracht aan KBC Bank dat het saldo kan worden verdeeld en uitgekeerd aan de drie deelgenoten onder toezending van haar bankrekeningnummer en een kopie van een geldig identiteitsbewijs,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan de broers een dwangsom te betalen van € 2.500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000 is bereikt,
5.4. bepaalt dat indien het maximum aan dwangsommen is bereikt dit vonnis, voor zover het betrekking heeft op de verzoeken aan Delen Private Bank en KBC Bank om de effectenportefeuilles te splitsen dan wel de tegoeden uit te keren, op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats zal treden van de medewerking van [gedaagde] ,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8. verklaart voor recht dat het grafrecht op het graf van de vader aan [gedaagde] wordt toegedeeld,
5.9. veroordeelt de broers hun medewerking te verlenen aan het op naam van [gedaagde] stellen van het grafrecht op het graf van de vader,
5.10. veroordeelt [eiser 2] de asbus met daarin de as van de moeder binnen veertien dagen aan [gedaagde] af te geven,
5.11. verklaart voor recht dat de kosten van de aanschaf van de urn om de as van de moeder in te bewaren, de kosten verbonden aan het bijzetten van de urn in het graf waarin de vader ligt begraven en de kosten van een grafmonument voor het graf waarin de vader ligt begraven voor rekening van de nalatenschap van de moeder komen,
5.12. veroordeelt de broers om binnen twee weken na betekening van het vonnis een overzicht aan [gedaagde] af te geven van inboedelgoederen die bij leven van de ouders in de huwelijksgemeenschap van de ouders vielen en die de broers hebben verkocht, weggegeven of op andere wijze hebben vervreemd, voor zichzelf of voor anderen hebben gehouden of hebben opgeslagen bij [bedrijf] in [plaats 3] , bij henzelf of elders, met voor zover relevant de daarbij behorende opbrengsten en betalingsbewijzen,
5.13. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.14. verklaart de onder 5.9, 5.10 en 5.12 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.15. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
3669