ECLI:NL:RBDHA:2025:18574 - Rechtbank Den Haag - 8 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30936
[naam], eiseres
V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. F. van Dijk), en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
- In een eerdere procedure
[1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen een termijn van twee weken alsnog een besluit nemen op de asielaanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, zij een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
1.1. Deze uitspraak gaat over de opvolgende beroepen die eiseres heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvragen van 5 februari 2023.
1.2. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
-
Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiseres de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat hij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen.
[3] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig.[4] -
In de laatste uitspraak, van 9 april 2025, heeft de rechtbank de minister een beslistermijn opgelegd van twee weken. De minister heeft niet binnen deze termijn een besluit op de aanvragen genomen.
-
Het onderhavige beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
- De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag.
[5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’.[6]
De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
- De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op.
[8]
De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvragen neemt, de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister vier weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiseres een dwangsom verschuldigd.
-
De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.
[10]
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van A.W. Landman, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, 9 april 2025, NL25.8660.
Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.