Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18529 - Rechtbank Den Haag - 3 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:185293 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.45014

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

  1. De minister heeft aan eiser op 14 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd.[1] Deze maatregel duurt nog voort.

1.1. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 1 april 2025.[2] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 3 juni 2025.[3] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 9 juli 2025.[4]

1.2. De minister heeft bij besluit van 5 september 2025 de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (het verlengingsbesluit).[5] De ingangsdatum van deze verlenging is 10 september 2025.

1.3. Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de minister het verlengingsbesluit terecht heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

  2. Het beroep is ongegrond. Het verlengingsbesluit is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader 4. Wanneer de rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) of dat de maatregel, na afweging van alle relevante belangen, niet redelijk is, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijzing van de tenuitvoerlegging daarvan.[6] Dit geldt ook voor besluiten om de maatregel van bewaring te verlengen.[7] De bewaringsmaatregel kan, na de eerste zes maanden, met maximaal twaalf maanden worden verlengd als het uitzetten van de vreemdeling langer duurt dan verwacht, ondanks alle redelijke pogingen daartoe. Dit kan gebeuren als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of als de benodigde documenten uit het land van herkomst nog niet beschikbaar zijn.[8]

Heeft de minister het verlengingsbesluit te laat genomen?

  1. Eiser voert aan dat de verlenging uiterlijk 9 september 2025 had moeten ingaan. Dit is de dag waarop zes maanden na de oorspronkelijke inbewaringstelling zijn verstreken. Omdat het verlengingsbesluit pas ingaat op 10 september 2025, is het één dag te laat. Daarmee is een “gat” ontstaan in wettelijke grondslag van de bewaring, hetgeen moet leiden tot een opheffing.

5.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het toetsingskader onder 4 volgt dat de Vw 2000 toestaat dat de maatregel van bewaring na de eerste zes maanden (dat zijn 180 dagen) verlengd wordt. De rechtbank stelt vast dat de minister de maatregel op 14 maart 2025 aan eiser heeft opgelegd. Het verlengingsbesluit heeft een ingangsdatum van 10 september 2025, dat precies 180 na het opleggen van de maatregel is. Dit betekent dat de verlenging tijdig is gedaan. Het betoog van eiser dat het verlengingsbesluit op 9 september 2025 had moeten ingaan slaagt daarom niet.

Kunnen de gronden van bewaring het verlengingsbesluit dragen? 6. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 14 maart 2025 in bewaring is gesteld omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:[9]3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; en als lichte gronden vermeld dat eiser:4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

6.1. Eiser betwist de zware grond 3c en de lichte grond 4d. De zware grond 3c kan volgens eiser geen stand houden om de volgende reden. Eiser had weliswaar de plicht om Frankrijk te verlaten na het verlopen van zijn Franse visum, maar daaruit volgt niet dat hij specifiek Nederland moest verlaten. De lichte grond 4d kan volgens eiser ook geen stand houden, omdat een nadere toelichting bij deze grond in het verlengingsbesluit ontbreekt.

6.2. De minister heeft op zitting de zware grond 3c laten vallen. Deze grond ligt dus niet langer aan het verlengingsbesluit ten grondslag.

6.3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser aanvoert geeft geen aanleiding om het verlengingsbesluit onrechtmatig te achten. De reden hiervoor is dat de (onbetwiste) zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Deze gronden zijn al voldoende om de maatregel te dragen.[10] Daarom kan worden aangenomen dat een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgrond die is aangevoerd tegen de lichte grond 4d niet.

Werkte de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser? 7. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser wijst op de omstandigheid dat de aanvraag voor een laissez-passer (lp) inmiddels zes maanden loopt en dat eiser al in april 2025 is gepresenteerd. Het had daarom op de weg van de minister gelegen om te rappelleren op dossierniveau

7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister werkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De minister rappelleert maandelijks bij de Ghanese autoriteiten. De laatste keer was dit op 4 september 2025. Daarnaast heeft de minister maandelijks een vertrekgesprek met eiser, waarvan de laatste keer op 27 augustus 2025 was. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister bij de huidige stand zaken op dossierniveau had moeten rappelleren. Dat het lp-traject op dit moment al enkele maanden duurt is hiertoe in ieder geval onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser bij zijn presentatie een kopie van een Ghanees paspoort heeft overgelegd maar zelf stelt afkomstig te zijn uit Burkina Faso. Eiser heeft nadien geen moeite gedaan om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Dat mag wel van hem worden verwacht. De minister heeft daarom niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij meer duidelijkheid kon geven over zijn identiteit. De minister heeft overigens tijdens de zitting uitgelegd dat er in dit geval een onderzoek is uitgevoerd op dossierniveau. Op 28 augustus 2025 heeft de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) contact gezocht met de autoriteiten van Ghana over het door eiser overgelegde kopie van zijn Ghanese paspoort, maar dat het contact niet tot stand is gekomen.

Ontbreekt het zicht op uitzetting naar Ghana? 8. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting in zijn individuele geval ontbreekt. Eiser heeft een kopie van een Ghanees paspoort overgelegd en deze heeft hij laten zien bij zijn presentatie bij de Ghanese autoriteiten op 16 april 2025. Het is dan ook niet goed te begrijpen dat de Ghanese ambassade nog steeds geen duidelijkheid heeft gegeven over de afgifte van een lp. Dit wijst er sterk op dat er ook geen lp meer zal worden afgegeven. Dat klemt. Eiser zit al lang in bewaring en zijn belangen wegen zwaar.

8.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Ghana.[11] Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat deze situatie veranderd is. Ook is niet gebleken dat in het specifieke geval van eiser het zicht op uitzetting naar Ghana ontbreekt. Niet is gebleken dat de Ghanese autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. In dit verband heeft de minister op de zitting opgemerkt dat eiser een kopie heeft van een Ghanees paspoort (afgegeven door de Ghanese vertegenwoordiging in Den Haag in 2024) en dat deze is meegestuurd met de lp-aanvraag op 17 maart 2025. Daarna is eiser op 16 april 2025 gepresenteerd. De minister vermoedt dat de lange duur van het onderzoek te maken kan hebben met de verklaring van eiser dat hij het paspoort op een ongebruikelijke manier heeft verkregen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij het paspoort niet persoonlijk bij de Ghanese ambassade in Den Haag heeft opgehaald, maar dat iemand anders het voor hem heeft geregeld en het paspoort aan hem heeft overhandigd. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij uit Burkina Faso komt en niet uit Ghana. Onder die omstandigheden is niet onbegrijpelijk dat de Ghanese autoriteiten nader onderzoek wensen te doen. Daarvoor moet hen ook de tijd worden gegeven. Dat eiser door de onduidelijkheid over zijn identiteit langer in bewaring zit, ligt in zijn eigen risicosfeer.

Is het opleggen van het verlengingsbesluit willekeurig? 9. Eiser voert tot slot aan dat het verbazingwekkend is dat het verlengingsbesluit is opgelegd omdat er onvoldoende ligt om dat besluit te nemen. Het opleggen van het verlengingsbesluit gaat daarom richting willekeur. Eiser heeft meegewerkt aan de presentatie en er is een kopie van een Ghanees paspoort. De omstandigheid dat eiser verklaart dat hij uit Burkina Faso komt en dat er onduidelijkheid is over zijn paspoort zijn de enige tegenwerpingen. Eiser meent dat op basis daarvan zijn bewaring niet verlengd had mogen worden, nu dat bij anderen ook niet gebeurt. Daarmee is sprake van willekeur.

9.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is het met de minister eens dat voor willekeur geen aanwijzing is. Onder 6.3 heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende feitelijk juiste gronden zijn om het verlengingsbesluit te nemen. Er is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging.[12] De onduidelijkheid over de identiteit van eiser is door hemzelf veroorzaakt. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet nader onderbouwd. Verder geldt dat, zoals is geoordeeld onder 8.1, dat de autoriteiten van Ghana nog bezig zijn met het onderzoek. Die tijd mag hen worden gegund. Dat de minister in soortgelijke gevallen steeds de bewaring opheft nadat zes maanden zijn verstreken, heeft eiser verder ook niet onderbouwd. Daarmee is evenmin sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.[13]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het verlengingsbesluit in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid vanmr.S.M. Hampsink, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 1 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5551.

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 3 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9952.

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 9 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13343.

Deze mogelijkheid bestaat op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.

Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000

Volgens artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw 2000.

Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000

Onder verwijzing naar artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000. Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.

ABRvS 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4500.

Zoals bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.


Voetnoten

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 1 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5551.

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 3 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9952.

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 9 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13343.

Deze mogelijkheid bestaat op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.

Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000

Volgens artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw 2000.

Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000

Onder verwijzing naar artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).

Gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000. Zie ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.

ABRvS 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4500.

Zoals bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.