ECLI:NL:RBDHA:2025:18282 - Rechtbank Den Haag - 3 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/394573-24
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.T. Verweijen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Veenstra naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 15 juni 2024 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Snijdelwijklaan en/of de Mendelweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt: verdachte
- is al rijdend op de Snijdelwijklaan de kruising met de Mendelweg genaderd en/of
is naar links in de richting van de Mendelweg afgeslagen,
- heeft (daarbij) zijn aandacht onvoldoende en/of niet voortdurend op het overige
verkeer op voornoemde wegen en/of kruising gehad en/of gehouden,
- heeft (aldus rijdende) niet tijdig opgemerkt dat een voor hem, verdachte, in
tegengestelde richting komende fietsster voornoemde kruising was genaderd,
-
heeft die fietsster niet laten voorgaan,
-
heeft zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of
- is (vervolgens) met die fietsster in botsing gekomen,
waardoor een ander (genaamd [naam 1] ) werd gedood; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 15 juni 2024 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Snijdelwijklaan en/of de Mendelweg,
- al rijdend op de Snijdelwijklaan de kruising met de Mendelweg is genaderd en/of
naar links in de richting van de Mendelweg is afgeslagen,
-
( daarbij) zijn aandacht onvoldoende en/of niet voortdurend op het overige verkeer op voornoemde wegen en/of kruising heeft gehouden,
-
( aldus rijdende) niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, in
tegengestelde richting komende fietsster voornoemde kruising was genaderd,
-
die fietsster niet heeft laten voorgaan,
-
zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of,
- ( vervolgens) met die fietsster in botsing is gekomen,
ten gevolge waaraan een ander (te weten [naam 1] ) werd gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
3 De bewijsbeslissing
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in de schuldcategorie aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit betoogd dat als mate van schuld aan het ongeval maximaal bewijsbaar is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
3.3. Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hieronder opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal aanrijding met het nummer PL1500-2024189408, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 40).
- Het proces-verbaal aanrijding, opgemaakt op 5 augustus 2024, voor zover inhoudende (pagina 1 tot en met 3):
Locatie ongeval Datum: 15 juni 2024Omstreeks 12:25 uurPlaats: Mendelweg te BoskoopSoort weg: een voor het openbaar verkeer openstaande wegBinnen bebouwde komWegverharding: klinkersWeersgesteldheid: droogToestand wegdek: droogWegsituatie: kruising Maximum snelheid: 30 km per uur
Toedracht Verkeersongeval waarbij twee fietsers zijn aangereden door een afslaande personenauto. Dit verkeersongeval vond plaats op een T- kruising; te weten de Mendelweg met de Snijdelwijklaan gelegen binnen de bebouwde kom van Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn. Zowel de Snijdelwijklaan als de Mendelweg zijn voor het openbaar verkeer openstaande wegen gelegen in Boskoop. Beide wegen zijn ingericht voor verkeer in beide richtingen. Het betreft hier een zone met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Dit wordt aangegeven middels bord A01-30-zb van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.Betrokkene 1 reed in zijn personenauto op de Snijdelwijklaan en sloeg linksaf voornemens de Mendelweg, gaande in de richting van de Wilhelminalaan, op te rijden. Betrokkenen 2 en 3 reden op hun fietsen op de Mendelweg, komende uit de richting van de P. den Oudenstraat en voornemens de Snijdelwijklaan op te rijden gaande in de richting van het Noordeinde. Betrokkene 1 liet beide fietsers niet voorgaan en raakte deze met de voorzijde van zijn personenauto waardoor beide fietsers ten val kwamen op het wegdek. De vrouwelijke fietser heeft hierbij hersenletsel opgelopen waaraan zij enkele dagen later in het ziekenhuis is komen te overlijden.
Betrokkene 1: voertuig, bestuurder [verdachte]Betrokkene 2: fiets, bestuurster [naam 1]Betrokkene 3: fiets, bestuurder [naam 2]
- Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , opgemaakt op 9 juli 2024, voor zover inhoudende (pagina 16 tot en met 19):
Ten tijde van het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden op de kruising van de Mendelweg met de Snijdelwijklaan te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, bevond ik mij op de fiets in de hoek van de Snijdelwijklaan met de Mendelweg. Wij fietsten achter elkaar. Wij volgden de hoofdweg en hij sloeg af. Mijn vrouw reed voor en ik reed achter. Onze snelheid was ongeveer tussen de vijftien en zeventien kilometer per uur. Voordat de aanrijding plaatsvond, heb ik de zwarte Golf zien aankomen. Ik dacht hij zal wel stoppen, maar hij bleef doorrijden. Zijn eerste commentaar was ook: "Ik was diep in gedachten, ik heb jullie niet gezien." Ik zag die auto voorsorteren en toen dacht ik hij gaat naar links en dit gaat helemaal fout. Hij sloeg dus linksaf en pakte dus met zijn linkerkant mijn vrouw en met de rechterkant mij. We lagen allebei tegelijk op de grond.
- Een geschrift, te weten een door [naam 3] , zijnde een ambtenaar van de burgerlijke stand Leiden, op 26 juni 2024 opgemaakt uittreksel uit een overlijdensakte, voor zover inhoudende (pagina 31):
OVERLEDENE Geslachtsnaam: [naam 1]Voornamen: [naam 1] Dag van overlijden: [dag] 2024 Plaats van overlijden: [plaats]
- Een geschrift, te weten een schouwverslag van GGD Haaglanden/GGD Hollands Midden, op 22 juni 2024 opgemaakt en ondertekend door forensisch arts T.F.M. van Berkel, voor zover inhoudende (pagina 32 tot en met 33):
Client: [naam 1] Datum/tijd schouw: [dag] 2024 19:20 Plaats van overlijden: ziekenhuis Overleden te: [plaats]
In ziekenhuis subduraal hematoom op CT gezien, waarvoor direct operatie. 22/6 na detubatie om 16:23 overleden.
- De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting, voor zover inhoudende:
Op 15 juni 2024 reed ik op de Snijdelwijklaan in Boskoop. Ik was mij aan het voorbereiden om op de kruising linksaf te slaan en de Mendelweg op te rijden. Ik heb eerst voor mij uitgekeken naar het vervolg van de weg in de richting van de Mendelweg. Toen ik daarna naar links keek in de richting van de Mendelweg, lag mevrouw [naam 1] op mijn motorkap. Vlak voordat dit gebeurde, heb ik een van de fietsers gezien. Die dag was het droog weer. Vanwege de verkeersdrempels daar moet mijn snelheid hooguit 20 kilometer per uur zijn geweest.
3.4. Bewijsoverwegingen
Het verkeersongeval De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 15 juni 2024 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Snijdelwijklaan in Boskoop. Hij kwam op de kruising van de Snijdelwijklaan met de Mendelweg in botsing met een fietsster, te weten [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Ten gevolge van dit verkeersongeval is [naam 1] overleden.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte schuld heeft gehad aan dit ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair ten laste gelegd.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW Voor beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De mate van schuld De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte niet is aan te merken als roekeloos.
Wel is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd en dat het verkeersongeval daarom aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij [naam 1] in het geheel niet heeft gezien en daarom geen voorrang heeft verleend. De rechtbank overweegt dat [naam 1] op meerdere momenten voor de verdachte zichtbaar is geweest: toen de verdachte op de Snijdelwijklaan reed en de kruising met de Mendelweg naderde en toen hij deze kruising opreed. Op deze momenten had hij de gelegenheid om zijn auto (uiteindelijk) tot stilstand te brengen en voorrang te verlenen aan [naam 1] . Dat de verdachte [naam 1] helemaal niet heeft gezien bij het naderen van de kruising is niet te verklaren gelet op de verkeerssituatie ter plaatse: die is immers zeer overzichtelijk, het was die dag droog, zonnig weer en er waren geen objecten langs de weg die het zicht van de verdachte op de weg en de kruising belemmerden. De verdachte had dus vrij zicht. Daarbij is het naderen van een kruising een situatie die vraagt om extra en gerichte aandacht voor andere verkeersdeelnemers. De verdachte was bovendien bekend met de verkeerssituatie aldaar. Hij had dus alert moeten zijn op onder meer fietsers en zijn rijgedrag daarop aan moeten passen. Nu niet is gebleken van omstandigheden buiten de invloedssfeer van de verdachte die zijn zicht op die momenten hebben belemmerd, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht. Indien de verdachte zowel vóór het naderen als bij het oprijden van de kruising voortdurend had gekeken of er geen (fiets)verkeer kwam vanuit de tegenovergestelde richting en al doende daarbij zijn snelheid had aangepast, had hij [naam 1] tijdig kunnen opmerken en zijn auto op tijd tot stilstand kunnen brengen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het dus gaat om méér dan een enkel moment van onoplettendheid en daarmee is de mate van schuld naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Conclusie De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij, op 15 juni 2024 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Snijdelwijklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt: verdachte
- is al rijdend op de Snijdelwijklaan de kruising met de Mendelweg genaderd en
is naar links in de richting van de Mendelweg afgeslagen,
- heeft daarbij zijn aandacht onvoldoende en niet voortdurend op het overige
verkeer op voornoemde wegen en kruising gehad en gehouden,
- heeft aldus rijdende niet tijdig opgemerkt dat een voor hem, verdachte, in
tegengestelde richting komende fietsster voornoemde kruising was genaderd,
-
heeft die fietsster niet laten voorgaan,
-
heeft zijn, verdachtes, voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- is vervolgens met die fietsster in botsing gekomen,
waardoor een ander genaamd [naam 1] werd gedood.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een taakstraf voor de duur van 160 uur bepleit en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft als bestuurder van een auto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt doordat hij meerdere momenten onvoldoende aandacht op het verkeer heeft gehad. Daarbij heeft hij twee fietsers, een echtpaar dat onderweg was om samen boodschappen te gaan doen, over het hoofd gezien. Hij heeft beide fietsers aangereden en de vrouw is als gevolg van deze aanrijding een aantal dagen later overleden. Het leed dat als gevolg hiervan is ontstaan voor de echtgenoot, de kinderen en kleinkinderen van het slachtoffer is groot en onherstelbaar. Uit wat namens de nabestaanden in het kader van de uitoefening van het spreekrecht tijdens de terechtzitting naar voren is gebracht, is gebleken dat zij nog iedere dag verdriet hebben, omdat zij hun geliefde echtgenote, moeder en oma zijn verloren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In het geval van een door ‘aanmerkelijke schuld’ veroorzaakt verkeersongeval met dodelijke afloop, zonder dat sprake is van middelengebruik, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank houdt allereerst rekening met het feit dat de verdachte vrachtwagenchauffeur van beroep is en zijn rijbewijs dus van groot belang is voor het behoud van zijn werk. Ook houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat hij zich direct na het verkeersongeval heeft bekommerd om het – toen zwaargewonde – slachtoffer en daarna contact heeft gehouden met de familie van het slachtoffer. Zo heeft hij zijn verantwoordelijkheid genomen naar de familieleden van het slachtoffer. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de verdachte spijt en berouw heeft getoond en houdt zij rekening met de impact die het feit op het leven van de verdachte zelf heeft. Alles in overweging nemend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid strekt ertoe om de verdachte ervan te doordringen meer voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten in het verkeer.
7 De vorderingen tot schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen tot schadevergoeding in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen af te wijzen dan wel niet ontvankelijk te verklaren.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
7.3.1. Affectieschade Bij de beoordeling van de vorderingen stelt de rechtbank het volgende voorop. Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Vergoeding van affectieschade is in beginsel slechts toewijsbaar aan personen die behoren tot de kring van gerechtigden, die in artikel 6:108, lid 4 , onder a tot en met f, van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden opgesomd. Alle benadeelde partijen in deze zaak behoren tot de kring van gerechtigden. Voor vergoeding van affectieschade heeft de wetgever in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitaire bedragen vastgesteld.
7.3.2. De vordering van [naam 2] De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.000,- aan affectieschade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is het bedrag dat de verzekering niet heeft vergoed. De benadeelde partij is de echtgenoot van het overleden slachtoffer en kan op grond van grond van artikel 6:108, lid 4, onder a, BW als naaste worden aangemerkt die aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. Het schadebedrag dat de wetgever voor deze naaste heeft vastgesteld is € 20.000,-. Omdat de verzekering inmiddels € 15.000,- heeft vergoed aan de benadeelde partij, acht de rechtbank het resterende bedrag dat als vergoeding van affectieschade wordt gevorderd, voor toewijzing vatbaar.
7.3.3. De vordering van [naam 4] De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.500,- aan affectieschade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is het bedrag dat de verzekering niet heeft vergoed. De benadeelde partij is de zoon van het overleden slachtoffer en kan op grond van grond van artikel 6:108, lid 4, onder d, BW als naaste worden aangemerkt die aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. Het schadebedrag dat de wetgever voor deze naaste heeft vastgesteld is € 17.500,-. Omdat de verzekering inmiddels € 15.000,- heeft vergoed aan de benadeelde partij, acht de rechtbank het resterende bedrag dat als vergoeding van affectieschade wordt gevorderd, voor toewijzing vatbaar.
7.3.4. De vordering van [naam 5] De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.500,- aan affectieschade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is het bedrag dat de verzekering niet heeft vergoed. De benadeelde partij is de dochter van het overleden slachtoffer en kan op grond van grond van artikel 6:108, lid 4, onder d, BW als naaste worden aangemerkt die aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. Het schadebedrag dat de wetgever voor deze naaste heeft vastgesteld is € 17.500,-. Omdat de verzekering inmiddels € 15.000,- heeft vergoed aan de benadeelde partij, acht de rechtbank het resterende bedrag dat als vergoeding van affectieschade wordt gevorderd, voor toewijzing vatbaar.
7.3.5. Wettelijke rente Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen geheel zal toewijzen en daarbij ook de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juni 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
7.3.6. Proceskostenveroordeling Omdat de vorderingen volledig worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
7.3.7. Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank is van oordeel dat ten behoeve van de benadeelde partijen ook de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd en beslist daartoe als volgt.
Benadeelde partij [naam 2] De verdachte zal voor het bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [naam 2] van wie de vordering is toegewezen, aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
Als de verdachte niet betaalt, kan als dwangmiddel gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Benadeelde partij [naam 4] De verdachte zal voor het bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [naam 4] van wie de vordering is toegewezen, aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .
Als de verdachte niet betaalt, kan als dwangmiddel gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 dagen.
Benadeelde partij [naam 5] De verdachte zal voor het bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [naam 5] van wie de vordering is toegewezen, aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] .
Als de verdachte niet betaalt, kan als dwangmiddel gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 dagen.
8 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
‒ 9, 14 9, 14a, 14b, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht; en ‒ 9, 14 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
- overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
- een taakstraf voor de tijd van 240(tweehonderdveertig**) UREN;**
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120(hondertwintig)DAGEN;
veroordeelt verdachte voorts tot:
-ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor1 (ÉÉN) JAAR ;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam 2] wijst geheel toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om € 5.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 2] legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van **€ 5.000,-ten behoeve van [naam 2], vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 DAGEN; waarbij geldt dat de toepassing van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam 4] wijst geheel toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om € 2.500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 4] legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van **€ 2.500,-ten behoeve van [naam 4], vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 35 DAGEN; waarbij geldt dat de toepassing van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam 5] wijst geheel toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om € 2.500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 5] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 5] legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van **€ 2.500,-ten behoeve van [naam 5], vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 35 DAGEN; waarbij geldt dat de toepassing van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen. Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.W. Zijlstra, voorzitter, mr. E.C. Kole, rechter, mr. M.R. Aaron, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2025.