Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17839 - Rechtbank Den Haag - 29 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1783929 september 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.43064

(gemachtigde: mr. E. Derksen),

en

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De minister heeft op 10 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser een asielaanvraag heeft ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de minister de mogelijkheid gegeven aanvullend vragen te stellen aan de verbalisant die eiser gehoord heeft. Eiser heeft hier vervolgens op kunnen reageren. De rechtbank heeft daarna op 23 september 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader

  1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Heeft de minister de hoorplicht als bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) geschonden?

  1. Eiser betoogt allereerst dat de hoorplicht is geschonden omdat hij niet in een verhoorkamer, maar in zijn cel op het politiebureau is gehoord.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoorplicht als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van het Vb 2000 niet geschonden. Uit de M110 blijkt namelijk dat een aanvang is gemaakt met horen en dat aan eiser de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven. Dat eiser in zijn cel is gehoord omdat hij weigerde mee te gaan naar de verhoorkamer, maakt niet dat de hoorplicht is geschonden.[1] Deze beroepsgrond slaagt niet.

Heeft de minister zich voldoende ingespannen om eiser te horen? 3. Eiser betoogt dat hij te ziek was om mee te kunnen werken aan een gehoor en daardoor zijn bezwaren niet naar voren heeft kunnen brengen tijdens het gehoor. Uit zijn medisch dossier blijkt namelijk dat eiser last had van ontwenningsverschijnselen als gevolg van zijn heroïneverslaving.

3.1. Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2025 blijkt dat de verbalisant naar eisers cel is gegaan om hem te spreken. Hierbij gaf eiser aan dat hij niet met de verbalisant wilde spreken en vroeg om Methadon. Dit heeft de verbalisant doorgegeven aan de arrestenzorg en verzocht een arts in kennis te stelen dat eiser vroeg om Methadon en vervolgens heeft hij de gemachtigde gebeld. De arrestantenzorg heeft verbalisant toen geïnformeerd dat eiser de dag ervoor omstreeks door een arts was gezien en geen medewerking wilde verlenen. Hierna is de verbalisant wederom naar de cel van eiser gegaan en heeft hem nogmaals proberen te horen met behulp van een beëdigde Poolse tolk. Daarbij heeft de verbalisant eiser nogmaals uitgenodigd om mee te gaan naar de verhoorkamer om zijn zienswijze te geven. Eiser heeft vervolgens meermaals aangegeven dat hij niet met de verbalisant wilde praten en schold een aantal keer met ‘fuck off’. Hierna heeft de verbalisant eiser meegedeeld dat de kans bestaat dat hij in bewaring zal worden gesteld zonder dat hij zijn zienswijze heeft kunnen geven, waarna eiser ‘fuck off, go away’ zei. Hierna heeft de verbalisant zijn poging om met eiser in gesprek te gaan gestaakt. Verder stelt de verbalisant dat eiser op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij niet in staat was om gehoord te worden in verband met zijn mentale/fysieke gesteldheid.

3.2. Uit het voorgaande blijkt dat eiser in zijn cel schreeuwde om Methadon en zich verbaal agressief uitte tegen de verbalisant. De verbalisant heeft als gevolg hiervan het gehoor beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat het dossier aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat dit gedrag niet werd veroorzaakt door onwil, maar door ziekte. Eiser schreeuwde in zijn cel schreeuwde om Methadon, zo blijkt uit het aanvullend proces-verbaal van 18 september 2025. Ook de gemachtigde, die eiser heeft bezocht voor de tweede gehoorpoging, bevestigt dit. De verbalisant beschrijft in dit proces-verbaal dat hij om die reden ook heeft verzocht om een bezoek van een arts. Het bezoek van de arts heeft hij niet afgewacht omdat eiser een dag ervoor, tijdens de strafrechtelijke detentie, een bezoek voor een arts heeft geweigerd. Hoewel de rechtbank dat verdedigbaar vindt, blijkt uit het proces-verbaal van 18 september 2025 niet dat bij de arts geïnformeerd is wanneer hij eiser zou kunnen zien of wanneer aan hem eventueel medicatie verstrekt zou worden. Verder heeft er de dag van de inbewaringstelling, 6 september 2025, een medische intake plaatsgevonden bij het DTC Rotterdam. Uit de medische informatie blijkt dat eiser zeer geagiteerd was, sprake was van heroïne-ontwenningsverschijnselen en dat eiser schreeuwde om Methadon. Verder blijkt hieruit dat hem dezelfde dag Methadon is voorgeschreven. Op 7 september 2025 gaat hij weer in gesprek met de medische dienst en is hij, anders dan de dag ervoor, meewerkend. Daarnaast vermeldt de verbalisant in de maatregel dat hij bekend is met de heroïneverslaving van eiser. Hiermee zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat het gedrag van eiser niet (enkel) werd veroorzaakt door onwil maar er een medische oorzaak was. In dit geval heeft de verbalisant er dus niet zomaar vanuit kunnen gaan dat eiser adequaat zijn belangen naar voren kon brengen. De verbalisant had daarom op een andere manier informatie moeten verzamelen over de belangen van eiser. Uit het dossier blijkt niet dat hij dat heeft gedaan. De verbalisant heeft de gemachtigde niet in de gelegenheid gesteld de bezwaren naar voren te brengen, terwijl dit in de tijdlijn wel had gekund. Eiser is namelijk nogmaals gehoord ná telefonisch contact met de gemachtigde en vervolgens is besloten het gehoor te beëindigen. De verbalisant had de mogelijkheid om daarna nogmaals telefonisch contact op te nemen met de gemachtigde. Daarnaast had de minister ook de mogelijkheid om eiser ná de inbewaringstelling, op grond van artikel 5.2, tweede lid, van het Vb 2000, te horen zodat zijn belangen op een later moment nog vastgesteld konden worden. Uit het medisch dossier blijkt immers dat eiser na de voorgeschreven Methadon rustig en meewerkend was. Ook dat is niet gebeurd. Hoewel in de maatregel wel wordt gewezen op de aanwezigheid van de medische dienst in het DTC Rotterdam, acht de rechtbank dit niet zonder meer voldoende voor het oordeel dat voldoende rekening is gehouden met de bezwaren van eiser. Bij de inbewaringstelling kunnen namelijk meer belangen spelen dan enkel de medische omstandigheden van eiser en deze zijn niet geïnventariseerd. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser op de zitting heeft gesteld dat hij zelf had kunnen vertrekken naar Polen, omdat hij een auto in Nederland heeft staan. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank dus niet zorgvuldig gehandeld waardoor de rechtbank niet goed kan inschatten of de bewaring evenredig dan wel onevenredig is geweest. Dat maakt de inbewaringstelling vanaf het begin onrechtmatig. De rechtbank zal daarom de overige gronden niet meer bespreken.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.

4.1. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 5 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 5 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 500,-.

4.2. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie na schorsing met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;

  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, r.o. 5.2.


Voetnoten

ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, r.o. 5.2.