ECLI:NL:RBDHA:2025:17723 - Interstatelijk vertrouwensbeginsel Roemenië: asielaanvraag terecht niet ontvankelijk verklaard - 26 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat de minister een asielaanvraag terecht niet ontvankelijk heeft verklaard omdat de vreemdeling al internationale bescherming geniet in Roemenië. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Roemeense autoriteiten onverschillig zijn of dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op zeer verregaande materiële deprivatie.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28612
(gemachtigde: mr. G.E. Jans),
en
(gemachtigde: mr. D. Post).
- Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft hiertoe besloten omdat eiser internationale bescherming heeft in Roemenië. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
Procesverloop
- Eiser heeft op 8 februari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt staatloos Palestijn te zijn en te zijn geboren op [datum]. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 juni 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is bijgestaan door een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Het bestreden besluit
- De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
[1] . Eiser heeft namelijk sinds 19 oktober 2023 in een andere lidstaat van de Europese Unie – te weten Roemenië – een internationale beschermingsstatus. Daarom heeft eiser volgens de minister een zodanige band met Roemenië dat het redelijk is dat hij naar Roemenië terugkeert. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat ten aanzien van statushouders in Roemenië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Roemenië in een situatie zal terechtkomen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM[2] en artikel 4 van het Handvest[3] . Daarbij acht de minister van belang dat eiser als statushouder in Roemenië dezelfde rechten geniet als Roemeense staatsburgers en zich kan wenden tot de Roemeense autoriteiten indien hij hulp of bescherming nodig heeft.
De gronden van beroep
- Eiser betoogt dat de minister ten aanzien van Roemenië in eisers geval niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is er sprake van onverschilligheid van de Roemeense autoriteiten ten aanzien van het verlenen van hulp. Eiser heeft er alles aan gedaan om verdere noodzakelijke hulp te krijgen, maar heeft deze niet ontvangen. Eiser verwijst naar de AIDA update Roemenië van 2023 en 2024 waaruit blijkt dat werkloze statushouders onmogelijk toegang krijgen tot de gezondheidszorg met name vanwege financiële belemmeringen. Eiser stelt dan ook dat hij bijzonder kwetsbaar is. Hij heeft in Roemenië geen steun van familieleden, spreekt de taal niet en heeft geen mogelijkheden zijn rechten als statushouder uit te oefenen. Eiser is daarnaast niet zelfredzaam. Na betaling van de huur van de opvang blijft er geen geld meer over om van te leven. Voor eiser is het, gelet op zijn medische situatie, onmogelijk om aan werk te komen. Omdat eiser bijzonder kwetsbaar is, loopt hij een groot risico om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, omdat hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften zoals wonen, eten en noodzakelijke medische hulp.
Overweging van de rechtbank
- Niet in geschil is dat eiser internationale bescherming geniet in Roemenië. Uit artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb
[4] volgt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000 als de vreemdeling zo’n band heeft met het betrokken andere land dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling[5] is daaraan al voldaan als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet[6] .
5.1. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in beginsel van uitgaan dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Roemenië in zijn geval zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat eiser een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Roemenië. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019
- De rechtbank stelt vast dat de minister terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië, zoals ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in vaste rechtspraak is bevestigd
[8] . Uit de verklaringen van eiser en de overgelegde stukken blijkt niet dat de Roemeense autoriteiten onverschillig zijn geweest ten aanzien van het verlenen van hulp richting hem of dat zij hun verdragsverplichtingen jegens statushouders niet nakomen. Uit eisers verklaringen en de stukken blijkt immers dat eiser na zijn verkeersongeval in Roemenië medische zorg heeft ontvangen. Hij is opgenomen en geopereerd in het ziekenhuis, er zijn nadien röntgenfoto’s gemaakt, hij is medisch gecontroleerd en heeft twintig sessies fysiotherapie gehad. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat hij na de verlening van internationale bescherming geheel geen zorg heeft ontvangen in Roemenië. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser een arts buiten de opvang heeft bezocht en dat eiser evenmin heeft geklaagd bij de Roemeense autoriteiten over het uitblijven van zorg, zodat niet kan worden gesteld dat de Roemeense autoriteiten zich onverschillig opstellen tegenover eiser.
6.1. De rechtbank volgt de minister verder in zijn standpunt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn medische situatie niet in staat is arbeid te verrichten en daarom volledig afhankelijk is van overheidssteun. Eiser heeft geen aantoonbare inspanningen verricht om andere huisvesting of passende arbeid te vinden of (financiële) hulp te vragen bij de bevoegde (hogere) autoriteiten of bij ngo’s. Het enkele overleg met een medelandgenoot en het vragen van hulp aan een verpleegkundige is daarvoor onvoldoende. Objectieve gegevens waaruit blijkt dat eiser vanwege zijn gezondheidsproblemen in het geheel niet in staat zou zijn om arbeid te verrichten, ontbreken.
- Gelet op het voorgaande is eiser er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat niet van hem mag worden verlangd dat hij naar Roemenië terugkeert. De minister heeft terecht geconcludeerd dat niet is gebleken dat in het algemeen of specifiek in de situatie van eiser door onverschilligheid van de Roemeense autoriteiten een toestand dreigt te ontstaan van zeer verregaande materiële deprivatie voor personen die volledig afhankelijk zijn van overheidssteun. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich eveneens terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid van eiser waardoor hij bij terugkeer naar Roemenië in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. De minister wijst er in dit kader terecht op dat niet is gebleken dat eiser geen toegang heeft tot zorg en dat hij niet zou kunnen werken. De minister heeft er verder terecht op gewezen dat het aan eiser is om bij terugkeer zijn rechten te effectueren en om zich, als hij van mening is dat Roemenië zijn internationale verplichtingen tegenover hem niet nakomt, te wenden tot de (hogere) Roemeense autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra - Verbeek, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vreemdelingenwet 2000.
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Vreemdelingenbesluit 2000.
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2019:442
Ibrahim e.a. tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:219.
ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133, ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134, ABRvS 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870 en ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647.