ECLI:NL:RBDHA:2025:17548 - Rechtbank: Onvoldoende voortvarendheid bij onderzoek naar opvang alleenstaande minderjarige vreemdeling - 22 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in het onderzoek naar adequate opvang voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV). Het besluit wordt vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsvereiste. De minister moet dit onderzoek alsnog spoedig en binnen een gestelde termijn afronden.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9752
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Sànchez Rhemrev).
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiseres is zonder voorafgaand bericht niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
De rechtbank oordeelt als volgt. Herkomst van eiseres
-
Verweerder heeft de herkomst van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft zij aan de ene kant verklaard dat [plaats], haar woonplaats, niet groot noch klein is terwijl ze later verklaart dat [plaats] een dorp is en klein en nog later dat het een stad is. Ook heeft eiseres eerst verklaard dat er geen rivier is in de omgeving van [plaats], terwijl zij ook heeft verklaard dat er wel een rivier is. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiseres vaag en summier heeft verklaard. Zo heeft ze geen uiterlijke omschrijving kunnen geven van de moskee en geen beschrijving van het landschap, anders dan dat het “gewoon” is. Verder heeft eiseres geen namen van wijken, omliggende dorpen en steden en van de provincie kunnen geven. Ook heeft eiseres niet eenduidig verklaard over de afstand van haar woonplaats naar Mogadishu, kent ze alleen haar eigen stam, maar niet de naam van de eigen substam noch de namen van andere stammen in haar woonplaats.
-
Verder blijkt dat deskundige landenspecialisten van TOELT en medewerkers van het Regionaal Informatiecentrum de woonplaats van eisers niet hebben kunnen verifiëren via het door hun gebruikte systeem of kaartmateriaal. Verweerder heeft daarom uit mogen gaan van dit deskundigenoordeel. Bovendien heeft eiseres haar stelling dat haar woonplaats geografisch wel eenvoudig is vast te stellen en te benoemen niet onderbouwd.
-
Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende duidelijk uiteengezet dat naar aanleiding van de taalindicatie die bij eiseres is afgenomen, haar nationaliteit geloofwaardig is geacht, maar dat dit niets zegt over de exacte woonplaats van eiseres. De stelling dat dit verwarring schept bij eiseres leidt niet tot een ander oordeel. Referentiekader
-
Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd wat hij gelet op het referentiekader van eiseres redelijkerwijs van haar verklaringen en tijdsbepalingen heeft mogen verwachten. Het is vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat deze verwachting gelet op haar puberale leeftijd en het blijvende karakter van de gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt niet reëel zijn. Dit is door eiseres echter onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft tijdens de gehoren voldoende rekening met het referentiekader van eiseres gehouden.
[2] Eiseres heeft nagelaten om stukken in te dienen waaruit blijkt dat zij klachten of medische complicaties heeft waar meer rekening mee gehouden had moeten worden ten aanzien van haar verklaringen of de weging daarvan. Dat eiseres onvoldoende bekend zou zijn dat ze met behulp van medische stukken haar psychische problematiek dient te onderbouwen laat onverlet dat haar gemachtigde hiermee wel bekend verondersteld mag worden. Verweerder heeft hierbij tevens kunnen overwegen dat uit het Medifirst-rapport geen psychische problematiek volgt. -
Verweerder is niet ten onrechte uitgegaan van het Medifirst-rapport. Ondanks dat de rechtbank onderkent dat dit geen psychologisch onderzoek is, volgen hieruit wel de eventuele complicaties die het horen zouden kunnen belemmeren c.q. beperken. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder daarmee voldoende rekening gehouden, zowel tijdens het horen als in de besluitvorming. Door eiseres zijn ook geen medische stukken overgelegd die de gestelde psychische problematiek onderbouwen en ook de Nidos-voogd die tijdens de gehoren aanwezig was heeft verweerder hier niet op gewezen. Het aangekondigde INARA-rapport is niet door de rechtbank ontvangen. Het is aan eiseres om de psychische problematiek aannemelijk te maken. Dit heeft eiseres nagelaten, wat voor haar rekening en risico komt.
Problemen met Al Shabaab
- Eiseres heeft geen gronden gericht tegen de stelling van verweerder dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over de gestelde problemen met Al Shabaab. De enkele stelling van gemachtigde dat er een verschil is tussen een causaal verband en iets inzichtelijk maken, maakt dit niet anders. Gelet hierop heeft verweerder de problemen met Al Shabaab niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
AMV-buitenschuldbeleid
-
In een drietal uitspraken van 8 juni 2022
[3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uiteengezet wat de gevolgen zijn van het arrest van het Europese Hof van 14 januari 2021 in de zaak T.Q. tegen Nederland.[4] In deze uitspraken is geoordeeld dat verweerder zo spoedig mogelijk na het indienen van een asielverzoek door een alleenstaande minderjarige moet onderzoeken of er in het land van herkomst adequate opvang beschikbaar is. Verweerder moet ernaar streven om dit onderzoek tijdens de beoordeling van de asielaanvraag af te ronden, maar mag een besluit op de asielaanvraag loskoppelen van een besluit over terugkeer als dit onderzoek op dat moment nog niet is afgerond. Voorop staat echter dat verweerder voortvarend handelt en zo spoedig mogelijk duidelijkheid geeft over de verblijfsrechtelijke status van de alleenstaande minderjarige. Daarom moet verweerder in dergelijke gevallen bij het afwijzen van een asielaanvraag motiveren waarom hij geen terugkeerbesluit uitvaardigt. Als blijkt dat er geen sprake is van adequate opvang in het land van herkomst, moet verweerder een reguliere verblijfsvergunning verlenen.[5] -
Verweerder heeft niet in overeenstemming met deze rechtspraak gehandeld. Eiseres heeft op 25 mei 2023 middels de loopbrief haar asielwens kenbaar gemaakt. Naast het stellen van enkele vragen over familieleden van eiseres in Somalië als onderdeel van de gehoren die sowieso al in elke asielprocedure moeten worden afgenomen, heeft verweerder geen actief onderzoek naar adequate opvang gedaan. Ter zitting heeft verweerder kenbaar gemaakt niet op de hoogte te zijn van de stand van zaken van dit onderzoek. Zowel in het bestreden besluit als op zitting is dus op geen enkele wijze gebleken of er al een onderzoek is gestart naar adequate opvang en waarom verweerder tot op heden niet meer heeft gedaan. Overigens is gesteld noch gebleken dat eiseres niet actief en volledig aan het onderzoek naar adequate opvang heeft meegewerkt. Het ter zitting ingenomen standpunt dat het onderzoek door DT&V
[6] niet (volledig) kan worden verricht zolang er nog niet is beslist op de asielaanvraag, wordt niet gevolgd. Dit is immers in strijd met de hiervoor genoemde rechtspraak en met artikel 24, derde lid, van de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). Op grond van deze bepaling moet verweerder zo spoedig mogelijk na het asielverzoek beginnen met het opsporen van de gezinsleden van de niet-begeleide minderjarige. -
De Afdeling vindt een termijn van drie jaar na indiening van de asielaanvraag voor het onderzoek naar adequate opvang hoe dan ook te lang.
[7] Verweerder is namelijk gehouden om voortvarend te handelen, om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden en de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn[8] om een doeltreffend terugkeer- en verwijderingsbeleid te voeren te waarborgen. De vreemdeling is daarnaast gehouden zijn volledige medewerking aan het onderzoek te verlenen.[9] -
Gelet op de hiervoor omschreven handelswijze heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voortvarend gehandeld. Ook laat hij eiseres onnodig lang in onzekerheid verkeren. Met het benoemen van de standaard vragen over familieleden in het gehoor en het refereren aan het onderzoek van DT&V, heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt wat hij sinds de asielaanvraag van eiseres heeft gedaan in het kader van onderzoek naar adequate opvang. Inmiddels zijn bijna drie jaren verstreken vanaf het moment van de asielaanvraag. Deze termijn vervalt op 25 mei 2026. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op deze datum het onderzoek naar adequate opvang moet hebben gesloten en tot een beslissing moet zijn overgegaan.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep van eiseres is gegrond voor zover dit ziet op het onderzoek naar adequate opvang en het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsvereiste. Eiseres krijgt niet volledig gelijk. Zij krijgt geen gelijk in haar stellingen over de geloofwaardigheidsbeoordeling, haar referentiekader en de medische problematiek. Wel krijgt zij gelijk in haar stelling over het AMV-buitenschuldbeleid. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand te laten, of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om alsnog met een goede onderbouwing en motivering te komen op het onderdeel waarin eiseres gelijk krijgt. Verweerder zal hiertoe ook het nodige onderzoek moeten doen maar dient zo spoedig mogelijk, uiterlijk vóór 25 mei 2026, het onderzoek naar adequate opvang af te ronden en tot een besluit over te gaan.
- In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Zie hiervoor bijvoorbeeld pagina 13 van het nader gehoor.
Met de kenmerken: ECLI:NL:RVS:2022:1530; ECLI:NL:RVS:2022:1531; ECLI:NL:RVS:2022:1532.
Met het kenmerk: ECLI:EU:C:2021:9.
Op grond van artikel 3.48, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en onderdeel B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Dienst Terugkeer en Vertrek.
Dit volgt uit rechtsoverweging 19.2 van de uitspraak met het kenmerk ECLI:NL:RVS:2022:1530.
Richtlijn 2008/115/EG.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530.