Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/8951

en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder (hierna ook: de minister) (gemachtigde: mr. K. Verbeek van de Sociale verzekeringsbank).

Procesverloop

  1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst (Tijdelijk besluit). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 augustus 2024 (het primaire besluit) afgewezen, omdat eiser jonger dan 18 jaar was toen hij in Nederland kwam wonen. In het besluit van 7 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de Sociale verzekeringsbank (de Svb) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.

1.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

1.2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. De rechtbank heeft geconstateerd dat het bestreden besluit onbevoegdelijk is genomen en heeft de Svb in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.

1.4. In het besluit van 25 april 2025 (het gewijzigde besluit) heeft de Svb namens verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.

1.5. De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Het gewijzigde besluit

  1. Gedurende de beroepsprocedure heeft verweerder het bestreden besluit vervangen door het gewijzigde besluit. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het gewijzigde besluit niet tegemoet komt aan de bezwaren van eiser, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege mede betrekking op het gewijzigde besluit.

Gronden van eiser

  1. Eiser voert aan dat hij op 17-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen samen met zijn zwangere vriendin. Zijn zoon is in datzelfde jaar in Nederland geboren. Zijn ouders bleven achter in Suriname, waardoor hij vanaf aankomst in Nederland volledig zelfstandig was. Volgens het kabinet is de leeftijdsgrens van 18 jaar ingesteld vanuit de gedachte dat men vanaf 18 jaar geacht wordt zelfstandig te zijn. Eisers situatie laat zien dat hij al op 17-jarige leeftijd zelfstandig was omdat hij toen al de verantwoordelijkheid voor zijn eigen gezin droeg. Hij vindt het dan ook onredelijk dat hij enkel vanwege de leeftijdsgrens geen recht heeft op het eenmalig bedrag. Daarnaast ontvangt hij een gekorte uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) omdat hij niet vanaf zijn 15e jaar in Nederland woonde. Volgens eiser zou het daarom rechtvaardig zijn om hem in aanmerking te laten komen voor het eenmalig bedrag van € 5.000,- ter compensatie van de AOW-korting die levenslang effect heeft.

Standpunt van verweerder

  1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op het eenmalig bedrag omdat eiser 17 jaar oud was toen hij op 3 mei 1971 vanuit Suriname naar Nederland is gekomen; daarmee voldoet hij niet aan alle voorwaarden van het Tijdelijk besluit. De leeftijd van 18 jaar sluit aan bij de Toescheidingsovereenkomst. Hierin staat dat iemand op 18-jarige leeftijd meerderjarig is en zelfstandig de keuze voor een Nederlandse of Surinaamse nationaliteit kon maken.

4.1. Verweerder heeft op de zitting benadrukt dat in de politiek veel is gesproken over de leeftijdsgrens en dat uiteindelijk de keuze is gemaakt voor 18 jaar. Zo staat in het rapport van de commissie Sylvester dat het voor kan komen dat er mensen zijn die er net buiten vallen. Dat is dus geen reden om deze voorwaarden uit het Tijdelijk besluit opzij te zetten. Omdat het Tijdelijk besluit uitgebreid is besproken door de regelgever, moet het evenredigheidsbeginsel terughoudend worden getoetst door de bestuursrechter. De leeftijdsgrens van 18 jaar is een duidelijke voorwaarde. Als de voorwaarde zelfstandigheid zou zijn dan is dat moeilijk voor de uitvoering om te toetsen. Omdat het een politiek-bestuurlijke keuze is geweest is het moeilijk om ervan af te wijken. Het Tijdelijk besluit bevat geen hardheidsclausule.

Regelgeving

  1. In artikel 3 van het Tijdelijk besluit staan de voorwaarden voor het recht op een eenmalig bedrag. Een persoon heeft recht op een eenmalig bedrag, indien deze:

a. uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is gaan wonen, met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst;

b. voorafgaand aan het tijdstip waarop deze persoon in Nederland ging wonen in Suriname woonde;

c. ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt op het tijdstip, waarop deze persoon in Nederland ging wonen; en

d. op 1 juli 2024 ten minste 20 jaar in Nederland heeft gewoond.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser nog geen 18 jaar oud was toen hij naar Nederland is gekomen en hij daarom niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 3, aanhef en onder c, van het Tijdelijk besluit. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser zo dat hij vindt dat de voorwaarde van artikel 3, aanhef en onder c, van het Tijdelijk besluit in zijn geval wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel voor hem buiten toepassing moet worden gelaten, zodat hij in aanmerking kan komen voor de toekenning van het eenmalig bedrag.

6.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het Tijdelijk besluit een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin. De voorwaarden voor het recht op een eenmalig bedrag zijn in artikel 3 van het Tijdelijk besluit niet als kan-bepaling geformuleerd, maar als strikte cumulatieve voorwaarden. Er is met andere woorden sprake van een gebonden bevoegdheid. Een algemeen verbindend voorschrift kan, ook wanneer het gaat om de uitoefening van een gebonden bevoegdheid, buiten toepassing worden gelaten als toepassing van het wettelijk voorschrift in het concrete geval van de belanghebbende(n) niet rechtmatig is (de rechtstreekse toetsing).[1]

6.2. In het kader van de rechtstreekse toetsing zal de rechtbank beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval voor een belanghebbende (in dit geval eiser) zozeer in strijd komt met het hoger recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Wat betreft de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, betekent dit dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (onevenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is.[2]

6.3. Omdat sprake is van een gebonden bevoegdheid ligt het op de weg van eiser om gemotiveerd aan te voeren en te onderbouwen dat toepassing van de leeftijdsvoorwaarde in zijn geval zozeer in strijd is met het ongeschreven evenredigheidsbeginsel, dat toepassing achterwege moet blijven.[3]

6.4. De rechtbank overweegt dat in artikel 2 van het Tijdelijk besluit en in de Toelichting bij het Tijdelijk besluit is neergelegd wat het doel van dit besluit is. Hieruit volgt dat met het Tijdelijk besluit een eenmalig bedrag wordt toegekend aan ouderen van Surinaamse herkomst als gebaar van erkenning. Dit gebaar ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep. Het gaat daarbij om de verwachtingen die zijn ontstaan rondom het onafhankelijkheidsproces van Suriname, en de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de Toescheidingsovereenkomst. Betrokkenen hebben welbewust de keuze gemaakt om naar Nederland te komen, omdat zij zich Nederlander voelden, en Nederlander wilden blijven. Bij de betrokkenen is daarbij de verwachting ontstaan ook recht op volledige AOW te krijgen, terwijl soms over een lange periode geen recht op grond van de AOW is opgebouwd. Het onrecht dat deze groep hierdoor ervaart, wordt versterkt door de verwachtingen waarmee zij naar Nederland zijn gekomen. Zij maakten namelijk op basis van die verwachtingen een levensbepalende keuze. Daarnaast bestaat er een politiek-bestuurlijke wens om de pijn van deze groep vanwege deze samenloop van omstandigheden te erkennen. Het gebaar wil recht doen aan de gevoelens die als gevolg van deze samenloop van omstandigheden leven bij deze groep, en ziet nadrukkelijk niet op een vorm van vereffening van het AOW-gat van Surinaamse ouderen.[4]

6.5. Uit de Toelichting bij het Tijdelijk besluit volgt verder dat de minister heeft gekozen voor de leeftijdsvoorwaarde van ten minste 18 jaar oud op het moment van verhuizing naar Nederland, omdat daarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verhuizing naar Nederland een welbewuste keuze moet zijn geweest. Bij de leeftijd van minimaal 18 jaar kan ervan uitgegaan worden dat iemand een bewuste keuze heeft gemaakt om naar Nederland te verhuizen of in Suriname te blijven wonen. Naar hedendaags begrip is iemand vanaf de leeftijd van 18 jaar immers meerderjarig. Deze leeftijd sluit aan bij de Toescheidingsovereenkomst waarin expliciet is geregeld dat iemand op 18-jarige leeftijd meerderjarig is en zelfstandig de keuze voor Nederland of Suriname kon maken.[5]

  1. Eiser heeft op de zitting verteld dat hij bij aankomst in Nederland even heeft gelogeerd bij zijn tante. Na twee tot drie weken is hij gaan werken en op kamers gaan wonen. Zijn zwangere vriendin kwam kort daarna ook naar Nederland. Zij hebben een tijdje op kamers gewoond en daarna hebben ze een huis gezocht en gevonden.

7.1. De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van het gewijzigde besluit (geen aanspraak op het eenmalig bedrag) in het geval van eiser onredelijk bezwarend is en daarom in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank acht hierbij van doorslaggevend belang dat eiser op 17-jarige leeftijd alleen en zonder zijn ouders naar Nederland is verhuisd, waarbij hij na aankomst in Nederland vrijwel meteen is gaan werken en op kamers is gaan wonen. Hij moest alles zelf regelen. De rechtbank is van oordeel dat uit deze omstandigheden volgt dat eiser op 17-jarige leeftijd een volledig zelfstandige en bewuste keuze heeft gemaakt om naar Nederland te verhuizen en om niet in Suriname te blijven. De situatie van eiser sluit dan ook precies aan bij het doel van deze voorwaarde. De rechtbank ziet in dit geval dan ook aanleiding om de voorwaarde van artikel 3, aanhef en onder c, van het Tijdelijk besluit voor eiser buiten toepassing te laten.

7.2. Zoals verweerder terecht aangeeft is sprake van een terughoudende toets door de bestuursrechter, maar dit betekent niet dat – zoals verweerder lijkt te suggereren – dat de bestuursrechter de voorwaarden in het geheel niet mag toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Dat in het rapport van de commissie Sylvester is onderkend dat er betrokkenen zullen zijn die net niet aan de voorwaarden voldoen, is naar het oordeel van de rechtbank een te algemene stelling om deze specifieke situatie van eiser onder te scharen waarbij hij volledig aan het doel van de voorwaarde voldoet. Dat in de politiek andere leeftijdsgrenzen zijn besproken en dat de keuze is gemaakt voor de leeftijdsgrens van 18 jaar maakt dit ook niet anders, omdat de situatie dat een betrokkene de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt toen deze naar Nederland kwam maar wel voldoet aan het doel van de leeftijdsvoorwaarde niet inhoudelijk in de politieke beraadslagingen aan de orde is geweest. De rechtbank begrijpt dat een leeftijdsvoorwaarde makkelijk is voor de uitvoerbaarheid van het Tijdelijk besluit, maar dit betekent niet dat verweerder in het kader van de toetsing van de leeftijdsgrens aan het evenredigheidsbeginsel in het geheel geen rekening dient te houden met andere individuele feiten en omstandigheden. Een betrokkene kan in de bezwaarfase dergelijke individuele feiten en omstandigheden aanvoeren waarna het aan verweerder is om aan de hand van die feiten en omstandigheden te toetsen of sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit het Tijdelijk besluit niet minder uitvoerbaar. Daarbij overweegt de rechtbank tenslotte nog dat de uitvoerbaarheid van het Tijdelijk besluit blijkens de Toelichting weliswaar belangrijk is gevonden, vooral vanwege de hoge leeftijd van de doelgroep en de daarmee verband houdende mogelijkheid van ambtshalve toekenning door de Svb, maar dat die uitvoerbaarheid niet leidend kan zijn, in ieder geval niet in de bezwaar- en beroepsfase.

7.3. Dit betekent dat verweerder in deze specifieke situatie van eiser de leeftijdsvoorwaarde uit artikel 3, aanhef en onder c, van het Tijdelijk besluit buiten toepassing had moeten laten.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep tegen het gewijzigde besluit is gegrond omdat dat besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het gewijzigde besluit. Nu niet in geschil is dat eiser aan de overige voorwaarden uit het Tijdelijk besluit voldoet, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder aan eiser het eenmalig bedrag van € 5.000,- op grond van het Tijdelijk besluit toekent. De rechtbank bepaalt verder dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gewijzigde besluit.

  2. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;

  • verklaart het beroep tegen het gewijzigde besluit gegrond;

  • vernietigt het gewijzigde besluit;

  • herroept het primaire besluit;

  • bepaalt dat verweerder aan eiser het eenmalig bedrag van € 5.000,- toekent;

  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gewijzigde besluit;

  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- aan hem te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (het CBB) van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.

Zie de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, r.o. 8.2 en van de Centrale Raad van Beroep van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:67, r.o. 4.4.

Zie de uitspraak van het CBB van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 r.o. 8.2.

Staatsblad 2023, 386, p. 7.

Staatsblad 2023, 386, p. 8 en 9.


Voetnoten

Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (het CBB) van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.

Zie de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, r.o. 8.2 en van de Centrale Raad van Beroep van 9 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:67, r.o. 4.4.

Zie de uitspraak van het CBB van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 r.o. 8.2.

Staatsblad 2023, 386, p. 7.

Staatsblad 2023, 386, p. 8 en 9.