Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17387 - Informatieve brief over einde bevriezingsmaatregel is geen appellabel terugkeerbesluit - 22 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1738722 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een brief die informeert over het einde van een bevriezingsmaatregel en de gevolgen van beëindigde tijdelijke bescherming geen appellabel besluit is. De brief creëert geen nieuwe rechtsgevolgen en kan daarom niet worden aangemerkt als een nieuw terugkeerbesluit.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: NL25.39779 (verzoek) en NL25.39778 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),

en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Het verzoek is verbonden met een beroep (NL25.39778) dat is gericht tegen de brief van de minister van 18 augustus 2025. Verzoeker heeft gevraagd een voorziening te treffen tot op het beroep is beslist. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft aanvullende gronden ingediend.

1.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 september 2025 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

1.2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoeker. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat ging er aan de procedure vooraf?

  1. Verzoeker stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij valt onder de categorie derdelanders uit Oekraïne, die recht hadden op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB).

2.1. Op 14 augustus 2023 heeft de minister besloten dat verzoekers recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023 en dit besluit ook als terugkeerbesluit aangemerkt. Bij besluit van 14 augustus 2023 heeft de minister ook verzoekers asielaanvraag buiten behandeling gesteld. Het beroep van verzoeker tegen de beëindiging van de facultatieve tijdelijke bescherming heeft deze rechtbank en zittingsplaats op 27 november 2023 ongegrond verklaard. Het beroep tegen de buiten behandeling stelling van de asielaanvraag heeft deze rechtbank en zittingsplaats in dezelfde uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.[1]

2.2. In de uitspraak van 17 januari 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bepaald dat de facultatieve tijdelijke bescherming van derdelanders met een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning die vóór 19 juli 2022 ingeschreven waren in de BRP, op 4 maart 2024 eindigt.[2] De minister heeft vervolgens op 24 januari 2024 het besluit van 14 augustus 2023 tot beëindiging van verzoekers recht op tijdelijke bescherming per 4 september 2023 ingetrokken en verzoeker geïnformeerd dat uit de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 volgt dat verzoekers recht op tijdelijke bescherming automatisch eindigt op 4 maart 2024 en dat hem opnieuw een terugkeerbesluit zal worden opgelegd.

2.3. Op 21 februari 2024 heeft de minister verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd.

2.4. De minister heeft verzoeker daarnaast schriftelijk geïnformeerd dat de gevolgen van het stopzetten van de tijdelijke bescherming werden bevroren tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) en de Afdeling uitspraak hebben gedaan in verband met prejudiciële vragen die waren gesteld over de beëindiging van de tijdelijke bescherming. Bij arrest van 19 december 2024 heeft het Hof van Justitie -kort samengevat- geoordeeld dat de vroegtijdige beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig is.[3] Bij uitspraak van 23 april 2025 heeft de Afdeling bevestigd dat de minister bevoegd was om de facultatieve tijdelijke bescherming van de derdelanders uit Oekraïne te beëindigen met ingang van 4 maart 2024.[4]

2.5. Op 4 juni 2025 heeft de minister een voornemen uitgebracht om verzoeker een terugkeerbesluit op te leggen.

2.6. Op 18 augustus 2025 heeft de minister verzoeker bericht dat het voornemen van 4 juni 2025 per abuis naar verzoeker is gestuurd en als niet verzonden moet worden beschouwd. Ook heeft de minister in deze brief aangegeven dat de bevriezingsmaatregel die gold na de beëindiging van de tijdelijke bescherming van de derdelanders eindigt per 4 september 2025.

Is het beroep gericht tegen een appellabel besluit?

  1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2023 waarbij verzoekers beroep tegen het besluit van 14 augustus 2023 tot buiten behandeling stelling van zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. Ook stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen het terugkeerbesluit van 21 februari 2024. De besluiten van 14 augustus 2023 en 21 februari 2024 staan daarom in rechte vast.

3.1. Verzoeker valt daarmee onder de categorie die in de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 3 juni 2025, waarin de minister de bevriezingsmaatregel per 4 september 2025 beëindigt[5], wordt aangeduid als derdelanders zonder rechtsmiddel. De voorzieningenrechter overweegt dat in de brief van de minister aan verzoeker van 18 augustus 2025 informatie wordt gegeven over de gevolgen van het einde van de bevriezingsmaatregel per 4 september 2025 en de rechtsgevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne. De voorzieningenrechter stelt vast dat met deze brief geen nieuwe rechtsgevolgen zijn ontstaan. De rechtsgevolgen zijn immers het gevolg van de beëindiging van de facultatieve tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne per 4 maart 2024 en van het terugkeerbesluit dat op 21 februari 2024 aan verzoeker is opgelegd. De brief van 18 augustus 2025 is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld.

3.2. Van het met de brief van 18 augustus 2025 herzien of vervangen van het eerdere terugkeerbesluit van 21 februari 2024, zoals door de gemachtigde van verzoeker ter zitting is gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De brief van 18 augustus 2025 biedt daar geen aanknopingspunten voor. Dat de formuleringen in de brief van 18 augustus 2025 op sommige punten wat ongelukkig zijn en dat de brief van 18 augustus 2025 door deze administratieve omissies door de minister in het verweerschrift als besluit is aangemerkt, maakt de brief nog geen besluit als hiervoor bedoeld. De bevriezingsmaatregel maakt dit niet anders. Nu die maatregel geen rechtmatig verblijf geeft, is bij beëindiging van de maatregel immers ook geen nieuw terugkeerbesluit vereist.

Conclusie en gevolgen

  1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep kon worden ingesteld. De voorzieningenrechter is daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het beroep niet inhoudelijk beoordeelt.

4.1. Omdat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen, is er geen beroep waarmee het verzoek om een voorlopige voorziening samenhangt. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening daarom niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van connexiteit.

4.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen;

  • verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

AWB 23/10243

ECLI:NL:RVS:2024:32

ECLI:EU:C:2024:1038

ECLI:NL:RVS:2025:1829

Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 19 637, nr. 3434


Voetnoten

AWB 23/10243

ECLI:NL:RVS:2024:32

ECLI:EU:C:2024:1038

ECLI:NL:RVS:2025:1829

Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 19 637, nr. 3434