ECLI:NL:RBDHA:2025:17298 - Rechtbank Den Haag - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.31185 (beroep) en NL25.31186 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1. Eiser heeft op 21 juni 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 6 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen A. Abdirahman.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
Het asielrelaas
-
Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 2011. Eiser heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft Somalië verlaten vanwege problemen met Al-Shabaab. Al-Shabaab heeft eisers oom telefonisch benaderd om hem te zeggen dat zijn neef, eiser dus, zich bij hen moest aansluiten. Eiser heeft hier gehoor aan gegeven en is toen één maand door Al-Shabaab gevangen gehouden. Nadat eiser meermaals gesmeekt had om vrijgelaten te worden, heeft Al-Shabaab hem vrij gelaten. Na eisers vrijlating is eisers oom meerdere keren gebeld met de boodschap dat eiser terug moest komen. Eiser heeft hier toen geen gehoor aan gegeven. Vervolgens heeft Al-Shabaab nogmaals gebeld met eisers oom en hebben ze hem geld toegestuurd voor eisers lijkendoek. Vanwege deze bedreiging is eiser het land uit gevlucht. Bij terugkeer naar Somalië vreest eiser vermoord te worden door Al-Shabaab.
-
Het asielrelaas van eiser bestaat volgens verweerder uit de volgende asielmotieven:
3.1. Verweerder vindt eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar zijn identiteit niet. Verweerder gaat uit van de datum [geboortedatum] 2007, op basis van de conclusie evidente meerderjarigheid die volgt uit de leeftijdsschouw. Dat eiser problemen heeft met Al-Shabaab vindt verweerder ook niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser over zijn identiteit en de gestelde problemen met Al-Shabaab vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Allereerst verzoekt hij om wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast stelt eiser dat de leeftijdsschouw niet deugdelijk is uitgevoerd en geen sprake is van onafhankelijkheid nu de schouw niet conform paragraaf A2/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) plaatsvond. Los daarvan heeft eiser inmiddels de originele documenten over zijn identiteit en leeftijd aan verweerder overhandigd. Deze zijn in onderzoek genomen door Bureau Documenten. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn referentiekader, in het bijzonder zijn vastgestelde medische beperkingen en analfabetisme. Tot slot stelt eiser dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder verricht op basis van Werkinstructie (WI) 2024/6 in strijd is met het Unierecht. In dit verband wijst eiser op een notitie van VVN
[7] Landelijk Bureau en het artikel ‘Analyse van de nieuwe werkinstructie geloofwaardigheidsbeoordeling’ van P. Fard en B. Toemen[8] . Daarnaast wijst eiser op het arrest X en Y[9] van het Hof[10] . Ook verwijst eiser naar de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025[11] en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2025[12] . Eiser verzoekt de rechtbank de behandeling van zijn beroep aan te houden tot het Hof de gestelde prejudiciële vragen over de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling heeft beantwoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser kon afwijzen als
kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
- De rechtbank overweegt allereerst dat door het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, zij niet kan afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Het enkel verwijzen naar argumenten in de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich daarom beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Documenten
-
Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder zowel eiser als de rechtbank middels een brief in het dossier op de hoogte gesteld van de uitkomst van het onderzoek van Bureau Documenten (BD) naar het door eiser overgelegde geboortecertificaat en het certificaat van identiteit. Beide documenten zijn beoordeeld met een neutraal advies wat betekent dat er geen uitspraak gedaan kan worden over de echtheid, opmaak en inhoud.
-
Ter zitting heeft eiser verklaard dat de documenten via samenwerking tussen zijn oom en zijn vader (die in Engeland verblijft) zijn verkregen bij het gemeentekantoor in [plaats] in Ethiopië. Eiser kan zich niet verenigen met de conclusie van het onderzoek van BD en heeft daarom ter zitting verzocht om aanhouding om een contra-expertise uit te laten voeren naar de documenten. Aanhouding is volgens eiser redelijk omdat het een eerste asielaanvraag betreft. Verweerder heeft zich ter zitting op standpunt gesteld dat nu er geen uitspraak gedaan kan worden over de documenten gelet op het neutrale advies, de beoordeling over de geloofwaardigheid van eisers identiteit niet anders uit zal vallen. Daarbij heeft verweerder erop gewezen, zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, dat eiser tijdens het aanmeldgehoor op 24 juni 2025 zelf heeft verklaard dat hij nooit over identificerende documenten heeft beschikt
[13] . Verweerder heeft ook opgemerkt dat de documenten die nu zijn overhandigd, zijn afgegeven op 7 maart 2022, dus al voor eisers aanmeldgehoor van 24 juni 2025. In het licht van eisers verklaringen heeft de rechtbank ter zitting aan eiser om verduidelijking hierover gevraagd. Eiser heeft daar geen antwoord op kunnen geven. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in hoe een contra-expertise zou kunnen afdoen aan het geloofwaardigheidsoordeel van verweerder. Zelfs indien de documenten echt zouden worden bevonden, neemt dit niet weg dat eiser zelf heeft verklaard nooit over identificerende documenten te hebben beschikt. Daarbij komt dat verweerder, gelet op de onduidelijke verklaringen van eiser over de wijze van verkrijging en de opmerkelijke afgiftedatum van de documenten, de betrouwbaarheid ervan ter discussie heeft mogen stellen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de zaak om deze reden aan te houden.
Leeftijdsschouw
-
Allereerst constateert de rechtbank dat verweerder erkent dat de leeftijdsschouw niet is uitgevoerd op de manier zoals voorgeschreven binnen de grensprocedure
[14] . Verweerder stelt echter dat een andere werkwijze is aangehouden, namelijk die zoals genoemd in de WI 2025/1 Leeftijdsbepaling. Uit die WI volgt dat de leeftijdsschouw bestaat uit twee afzonderlijke sessies: een sessie met één medewerker van DISA[15] /KMar[16] en een sessie met twee medewerkers van de IND[17] , of een sessie met twee medewerkers van DISA/KMar en een sessie met één medewerker van de IND. In het geval van eiser heeft de laatste situatie zich voorgedaan. Eiser voert aan dat de leeftijdsschouw niet deugdelijk is uitgevoerd nu de twee KMar-ambtenaren de schouw tezamen en niet apart van elkaar hebben uitgevoerd, maar dat betoog volgt de rechtbank niet. In het geval van eiser heeft er namelijk een tweede sessie plaatsgevonden met één medewerker van de IND. Er is dan ook voldaan aan de werkwijze uit de WI. De hoogste bestuursrechter heeft recent nog geoordeeld dat in het algemeen de leeftijdsschouw zorgvuldig is en het beleid dat verweerder onder meer in de Werkinstructie 2025/1 heeft uitgewerkt, op een zorgvuldige wijze is vormgegeven en redelijk is. De leeftijdsschouw is een bruikbaar middel voor de vaststelling of er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van een vreemdeling.[18] De rechtbank ziet ook verder geen grond voor het oordeel dat de leeftijdsschouw in het geval van eiser ondeugdelijk dan wel onzorgvuldig is uitgevoerd. Verweerder stelt terecht dat het in het geval van eiser niet relevant is dat er uit het proces-verbaal van de KMar niet blijkt dat er een hulpofficier van justitie (hierna: HOVJ) aanwezig was. Verweerder heeft namelijk de werkwijze zoals in de WI gehanteerd, waaruit niet volgt dat aanwezigheid van een HOVJ verplicht is. -
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat de medewerker van de IND die de tweede leeftijdsschouw heeft verricht, op de hoogte was van de uitkomst van de eerste leeftijdsschouw uitgevoerd door de KMar. Uit het verslag van het aanmeldgehoor volgt namelijk dat de merking van de schouw van de KMar is verwijderd nadat de hoormedewerker van de IND de schouw had uitgevoerd en op basis daarvan zijn conclusie had getrokken.
[19] -
Voor zover eiser aanvoert dat hij zich wat betreft het leeftijdsonderzoek niet kan verenigen met de uitspraak van de rechtbank in zijn bewaringszaak
[20] en het vervolgberoep[21] , overweegt de rechtbank dat de uitspraak van de bewaringsrechter in rechte vast staat, nu de Afdeling deze uitspraak van de rechtbank in hoger beroep heeft bevestigd[22] .
Referentiekader
- De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. In het medisch advies van 27 juni 2025 staat dat eiser analfabeet is, wisselende concentratie kan ervaren, moeite heeft om exacte data te achterhalen en emotioneel kan reageren wanneer hij zijn asielrelaas vertelt. Er is daarom onder andere geadviseerd korte eenvoudige vragen te stellen en deze waar nodig te herhalen, te verduidelijken, of anders te stellen. Ook is opgenomen dat eiser wel ongeveer kan achterhalen wanneer gebeurtenissen hebben plaatsgevonden aan de hand van de seizoenen en geloofsfeesten.
12.1. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het nader gehoor is meegedeeld dat de hoormedewerker op de hoogte is van het medisch advies.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
13. Voor zover eiser aanvoert dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder in strijd is met het Unierecht omdat de voorwaarden artikel 31, zesde lid van de Vw als cumulatieve checklist behandeld worden, overweegt de rechtbank het volgende. Met de publicatie van de WI 2024/6 heeft verweerder een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling geïntroduceerd voor asielzaken. De oude WI 2014/10 is hiermee vervangen. Verweerder heeft deze nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling ook vastgesteld in beleid.
13.1. Met de prejudiciële vragen van deze rechtbank van 7 januari 2025
13.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de toegepaste geloofwaardigheidsbeoordeling in de onderhavige zaak niet in strijd met het Unierecht heeft gehandeld. Eiser stelt dat de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling wel strikt als een checklist gehanteerd en getoetst is, dat bij afwezigheid van documenten het asielrelaas al als minder geloofwaardig wordt gezien, en dat het asielrelaas niet in samenhang is beoordeeld. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat hij aan alle cumulatieve voorwaarden heeft getoetst en alle feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas geen documenten overgelegd, daarom heeft verweerder eisers verklaringen getoetst aan de voorwaarden zoals vastgelegd in stap 2b van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Daarbij is verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingegaan op de verklaringen van eiser, waarbij hij heeft uitgelegd waarom bepaalde inconsistenties, vaagheden en tegenstrijdigheden in zijn verklaringen zijn tegengeworpen. Zo zijn bijvoorbeeld eisers nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig geacht, maar zijn identiteit niet. De door eiser in beroep aangehaalde stukken
13.3. Het voorgaande maakt dat de rechtbank geen reden ziet om het antwoord op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 januari 2025 af te wachten en de zaak aan te houden.
- Ter zitting heeft eiser zich ook nog op het standpunt gesteld dat het beroep moet worden aangehouden tot uitspraak is gedaan op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 4 juli 2025
[34] . Met die prejudiciële vragen heeft zij zich afgevraagd of de rechtbank de bevoegdheid heeft om een eigen oordeel te geven over de geloofwaardigheid van een asielrelaas, wat dan in de plaats treedt van de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder. Ter zitting heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser in beroep geen gronden heeft ingediend tegen de inhoudelijke geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers asielrelaas. Eisers stelling dat hij hier in de zienswijze wel gronden tegen heeft ingediend volgt de rechtbank niet, gelet op wat zij in rechtsoverweging 6 van deze uitspraak heeft overwogen. Alleen daarom al ziet de rechtbank geen reden om de antwoorden op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle af te wachten en de zaak aan te houden.
Afwijzing kennelijk ongegrond
- De rechtbank stelt vast dat verweerder de asielaanvraag heeft afgewezen
als kennelijk ongegrond.
Conclusie en gevolgen
-
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand blijft.
-
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen
van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
- Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.C. Bakx, griffier.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Op grond van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op grond van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
Op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw.
Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland.
Gepubliceerd in het tijdschrift Asiel- & Migrantenrecht (A&MR) 2025/1.
Uitspraak van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
ECLI:NL:RBDHA:2025:139.
ECLI:NL:RBDHA:2025:3440.
Verslag van het aanmeldgehoor van 24 juni 2025, p. 5.
Bestreden besluit van 6 juli 2025, p. 2, zie paragraaf A2/3 van de Vc.
Dienst Identificatie en Screening Asielzoekers.
Koninklijke Marechaussee.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND).
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), uitspraak van 20 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3801.
Verslag van het gehoor aanmeldfase van 24 juni 2025, p. 16.
Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2025, NL25.29216 (niet gepubliceerd).
Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:15178.
Uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2025, 202504230/1/V3 (niet gepubliceerd).
Verslag van het nader gehoor van 1 juli 2025, p. 3.
Idem.
Verslag van het nader gehoor, p. 21.
Verslag van het nader gehoor, zie bijvoorbeeld op p. 6, 14, 18.
Verslag van het nader gehoor, zie bijvoorbeeld op p. 7, 17.
Zie paragraaf C1/4.3 van de Vc.
Zie ook paragraaf C1/4.3.2.6 van de Vc.
Tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:139.
Zoals is vastgelegd in de Werkinstructie 2024/6.
Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3440.
De notitie van VVN Landelijk Bureau en het artikel ‘Analyse van de nieuwe werkinstructie geloofwaardigheidsbeoordeling’ van P. Fard en B. Toemen.
Tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11958.
Op basis van artikel 30b, lid 1, onder c en d, van de Vw.