ECLI:NL:RBDHA:2025:17247 - Rechtbank Den Haag: beleidswijziging asielaanvragen Gülenisten onrechtmatig - 18 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat de minister zijn beleidswijziging voor Turkse Gülen-aanhangers onvoldoende heeft gemotiveerd. De landeninformatie uit het Algemeen Ambtsbericht biedt onvoldoende steun voor de conclusie dat de vervolging in intensiteit en willekeur is afgenomen, waardoor het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.12730 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
en
-
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
-
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven*.*Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
-
Eiser heeft op 5 juli 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 maart 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
-
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
-
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Koyuncu als tolk en de gemachtigde van de minister. Na sluiting van het onderzoek op de zitting, heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben desgevraagd aangegeven geen nadere zitting te wensen. Het onderzoek is gesloten op 7 juli 2025.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas
-
Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976. Eiser is aanhanger van de Gülenbeweging en is op verschillende manieren betrokken geweest bij de beweging. Eiser is per decreet ontslagen uit zijn ambt als [functie] in verband met zijn behoren tot de Gülenbeweging. Ook is eiser gearresteerd en is er een strafzaak tegen hem gestart waarin hij is vrijgesproken. Daarnaast heeft de Turkse bestuursrechter geoordeeld dat eiser niet terug in zijn ambt wordt gezet. Eiser vreest bij terugkeer opnieuw door de Turkse autoriteiten vervolgd te worden.
-
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante asielmotieven:
-
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
-
Vervolging in het verleden vanwege banden met de Gülenbeweging.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de asielmotieven geloofwaardig zijn. De minister vindt dat uit eisers verklaringen geen gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade blijkt. Hierbij heeft de minister betrokken dat er op dit moment geen strafrechtelijk proces of onderzoek naar eiser loopt. In het verleden is eiser weliswaar vervolgd vanwege zijn banden met de Gülenbeweging, maar eiser is onherroepelijk vrijgesproken. Er is geen reden om aan te nemen dat het oordeel van de Turkse bestuursrechter is gebaseerd op een nieuw strafrechtelijk onderzoek. Ook heeft eiser tot aan zijn vertrek zonder strafrechtelijke problemen in Turkije verbleven, heeft hij een paspoort kunnen aanvragen en is hij legaal het land uitgereisd. Daarnaast heeft de minister niet aannemelijk geacht dat de politieke overtuiging van eiser zo sterk is dat hij bij terugkeer deze overtuiging op een wijze zal uiten waardoor hij in de problemen zal komen met de Turkse autoriteiten. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is. Tot slot heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. De beleidswijzigingen
-
Met WBV 2020/6 van 12 maart 2020 werden (toegedichte) Gülen-aanhangers voor het eerst aangemerkt als risicogroep. Dit was gebaseerd op informatie in het Algemeen ambtsbericht (AAB) Turkije van oktober 2019, waaruit onder meer volgt dat Gülen- aanhangers sinds de couppoging in 2016 doelwit zijn van arrestaties met willekeurige grondslag en strafprocessen met minimale bewijslast. De Gülenbeweging werd door de Turkse autoriteiten als terroristische organisatie aangeduid (FETÖ) en vervolging van deze beweging werd prioriteit van de Turkse regering. Met de aanmerking als risicogroep konden (toegedichte) Gülen-aanhangers op basis van het destijds geldende beleid met geringe indicaties aannemelijk maken dat hun problemen, die verband hielden met één van de vervolgingsgronden, leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste bleef wel van toepassing.
-
Met WBV 2021/16 van 4 augustus 2021 werd aan het beleid toegevoegd dat indien bij (toegedichte) Gülen-aanhangers van geringe indicaties niet is gebleken, de IND de risico’s bij terugkeer beoordeelt in het licht van de diffuse en slechte situatie die gekenmerkt wordt door willekeur jegens (toegedichte) Gülen-aanhangers van de zijde van de Turkse autoriteiten. Hiermee heeft de IND beoogd de al bestaande uitvoeringspraktijk te verduidelijken. Het voorgaande betekende in de praktijk dat de IND al snel een risico op vervolging aannam, tenzij er concrete aanknopingspunten waren waaruit anders bleek. Dit was nog steeds gebaseerd op informatie uit voornoemd AAB Turkije van oktober 2019.
-
Met WBV 2023/24 van 24 november 2023 is de onder 9 genoemde toevoeging weer uit het beleid geschrapt. Dit is gebaseerd op het AAB Turkije van augustus 2023. In de Kamerbrief van 28 november 2023 is daarover het volgende toegelicht:
“In het huidige beleid geldt, zoals reeds vermeld, aanvullend dat de beoordeling van de vrees op vervolging plaats moet vinden tegen de achtergrond van het willekeurige karakter van het optreden van de Turkse autoriteiten. Hiermee ligt er een ruimer kader om een vrees voor vervolging aannemelijk te achten dan gebruikelijk is in het geval van risicogroepen. In de praktijk leidt dit er toe dat in geloofwaardige zaken, ook indien er geen sprake is van geringe indicaties, al snel een risico op vervolging wordt aangenomen. Er is gelet op de ontwikkelingen in de verslagperiode geen reden om, zoals in het huidige beleid ten aanzien van Gülenisten het geval is, aanvullend uit te gaan van een willekeurig karakter van het optreden van de Turkse autoriteiten tegen Gülenisten. (…) Met deze wijziging op basis van de landeninformatie wordt weer aangesloten bij het gebruikelijke kader voor risicogroepen en wordt het beleid in lijn gebracht met de praktijk zoals die in algemene zin geldt in ons omringende lidstaten waarbij het eerst aan de vreemdeling is om zijn vrees aannemelijk te maken op basis van individuele omstandigheden. (…)”
-
Met WBV 2024/12 van 13 juni 2024 is het groepenbeleid komen te vervallen en is de minister overgestapt naar risicoprofielen. Dit houdt in dat een vreemdeling niet langer zijn vrees voor vervolging of het reëel risico op ernstige schade aannemelijk kan maken met “geringe indicaties”. Voor een vreemdeling die behoort tot een groep, waarvoor een risicoprofiel is aangewezen, blijft het individualiseringsvereiste gelden en geldt er geen aangepaste bewijslastverdeling.
-
Eiser voert in de eerste plaats aan dat sprake is van groepsvervolging van Gülenisten in Turkije. Eiser stelt verder dat de beleidswijziging in WBV 2023/24 niet deugdelijk is gemotiveerd. De minister heeft ten onrechte aangenomen dat de mate van strafrechtelijke vervolging ten aanzien van Gülenaanhangers en de willekeur die hierbij gepaard gaat is afgenomen. Eiser verwijst in dit verband onder andere naar een rapport van de Finse immigratiedienst1 en naar twee uitspraken van deze rechtbank, van zittingsplaats Amsterdam van 15 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13599) en van zittingsplaats Groningen van 13 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:18640). Ook verwijst eiser naar verschillende passages uit het AAB Turkije van augustus 2023 en van februari 2025. Anders dan de minister stelt, kan uit deze informatie niet de conclusie volgen dat de strafrechtelijke vervolging van Gülen-aanhangers is afgenomen, aldus eiser.
-
Turkey: Individuals associated with the Gülen moment, The Finnish Immigration Service fact- finding mission to Ankara and Istanbul 2-6 October 2023, June 2024.
Groepsvervolging
-
Wat betreft eisers stelling dat sprake is van groepsvervolging overweegt de rechtbank als volgt. In het geval van groepsvervolging zou het enkele behoren tot de groep van (toegedichte) Gülenisten al voldoende zijn om een vrees voor vervolging aan te nemen. Daarvan is alleen sprake als (toegedichte) Gülenisten systematisch worden blootgesteld aan vervolging. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat daarvan sprake is. Vóór december 2023 gold ook geen categoriale bescherming voor (toegedichte) Gülen- aanhangers. Een vreemdeling die tot deze groep behoorde moest ook toen met een geringe indicatie het risico op vervolging bij terugkeer naar Turkije aannemelijk maken, maar de minister hield daarbij wel rekening met het willekeurige karakter van het optreden van de Turkse autoriteiten. Een risico op vervolging kon alsnog worden aangenomen, ook als er geen sprake was van een geringe indicatie. Het was een ruimer kader om een vrees voor vervolging aannemelijk te maken dan gebruikelijk is in geval van een risicogroep. Sinds december 2023 heeft de minister het ruimere kader losgelaten en sloot het beleid weer aan bij het gebruikelijke beoordelingskader dat gold voor een risicogroep. (Toegedichte) Gülenisten zijn nog steeds het doelwit van arrestaties en strafrechtelijke en andersoortige vervolging door de Turkse autoriteiten, maar uit de AAB’s Turkije 2023 en 2025, en ook uit de door eiser overgelegde informatie, volgt niet dat sprake is van groepsvervolging. Deze beroepsgrond slaagt niet.
-
Niet in geschil is dat het laten vervallen van de aanvullende passage in WBV 2021/6 in de op deze zaak van toepassing zijnde WBV 2023/24 een beleidswijziging betreft. De vraag is of deze wijziging rechtmatig is. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat niet doorslaggevend is of de willekeur en de intensiteit van strafrechtelijke onderzoeken jegens (toegedichte) Gülen-aanhangers in de periode tussen WBV 2021/16 en WBV 2023/24 is afgenomen. Het gaat er namelijk om of WBV 2023/24 op zichzelf bezien rechtmatig is en of dit beleid steun vindt in de algemene landeninformatie.
-
De rechtbank stelt voorop dat de AAB’s Turkije 2023 en 2025 weinig concrete informatie bevatten over de huidige positie van (vermeende) Gülenisten in Turkije en dat er in dat kader meerdere voorbehouden in zijn gemaakt. Zo staat er in het AAB Turkije 2023 dat het lastig was om verifieerbare informatie te vinden over de situatie van (vermeende) Gülenisten in Turkije, dat de informatie over de situatie van (vermeende) Gülenisten schaars, verbrokkeld en anekdotisch van aard was, dat het onduidelijk was hoeveel arrestanten er in voorarrest verbleven of voorwaardelijk waren vrijgelaten en in hoeveel gevallen er een rechtszaak was geïnitieerd, en dat de bronnen de gestelde afname in intensiteit van de vervolging van (vermeende) Gülenisten niet nader konden onderbouwen met concrete gegevens.
-
De rechtbank oordeelt - in navolging van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 13 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:18640) - dat de minister niet in redelijkheid op basis van het AAB Turkije 2023 tot de beleidswijziging heeft kunnen komen. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de conclusies die de minister heeft getrokken, niet zonder meer uit dat ambtsbericht volgen. Hoewel in het ambtsbericht staat dat vertrouwelijke bronnen aangeven dat de vervolging van (vermeende) Gülenisten in de huidige verslagperiode in intensiteit was afgenomen in vergelijking met de periode vlak na de mislukte staatsgreep in juli 2016, staat daarin ook dat die bronnen de gestelde afname in intensiteit niet nader konden onderbouwen met concrete gegevens omdat er weinig verifieerbare informatie beschikbaar was omtrent de huidige situatie van Gülenisten (AAB Turkije 2023, p. 44). De bronnen voerden de gestelde afname in intensiteit bovendien terug op verschillende redenen. Een bron constateerde dat er niet langer duizenden rechters en aanklagers gedwongen werden ontslagen, omdat de meeste Gülenistische rechters en aanklagers inmiddels waren ontslagen. Twee bronnen gaven aan dat de meerderheid van (vermeende) Gülenisten inmiddels al strafrechtelijk was vervolgd dan wel uitgeweken naar het buitenland. Een andere bron gaf aan dat de Turkse overheid zijn aandacht heeft verlegd naar de Koerdische en de lhbtiq+ gemeenschap (AAB Turkije 2023, p. 44). Nu de vertrouwelijke bronnen geen onderbouwing konden geven van de gestelde afname van de vervolgingen en drie van de vier bronnen de gestelde afname bovendien verklaren met andere omstandigheden dan daadwerkelijk verminderde negatieve aandacht voor (vermeende) Gülenisten, ziet de rechtbank niet in dat deze informatie voldoende dragend is voor de conclusie dat de vervolging van (vermeende) Gülenisten in intensiteit en willekeur is afgenomen.
-
De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat in het AAB Turkije 2023 is genoemd dat de rechtspraak in Turkije het gebruik van twee van de criteria die konden leiden tot de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten (het hebben (gehad) van een bankrekening bij [Bank] en het hebben gedownload van de Bylock-app) is aangescherpt, onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van minder willekeurige vervolging van (vermeende) Gülenisten. Immers, uit pagina 45 van dat ambtsbericht volgt dat ondanks deze ontwikkelingen mensen relatief gemakkelijk konden worden verdacht van betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Ook acht de rechtbank de verwijzing naar de absolute cijfers over de Gülenisten in voorarrest en gevangenschap in Turkije niet afdoende voor de conclusie dat er sprake is van minder intensieve en willekeurige vervolging.
-
De rechtbank ziet bevestiging voor wat is overwogen onder rechtsoverweging 16 en 17 in het AAB Turkije 2025. Uit dit ambtsbericht volgt onder meer dat na het overlijden van Fethullah Gülen - de leider van de Gülenbeweging - de Turkse autoriteiten duidelijk hebben gemaakt dat hun strijd tegen de Gülenbeweging onverdroten door zou gaan (AAB Turkije 2025, p. 46). Daarnaast gaf een bron aan dat het onduidelijk was in hoeverre de jurisprudentie over het gebruik van de hiervoor genoemde criteria van het Turks Constitutioneel Hof en het Hof van Cassatie in de praktijk werden toegepast in de rechtsgang. Doordat sommige lagere rechtbanken uitspraken van hogere rechtbanken naast zich neerlegden was er in de justitiële sector een onoverzichtelijke situatie ontstaan, aldus deze bron (AAB Turkije 2025, p. 51). Ook voor het AAB 2025 geldt dat de hierin genoemde absolute cijfers over het voorarrest en gevangenschap niet afdoende zijn voor de conclusie dat er sprake is van minder intensieve en willekeurige vervolging.
-
De rechtbank is van oordeel dat de beleidswijziging niet rechtmatig is en het bestreden besluit daarom niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal daarom worden vernietigd. De minister dient op basis van de beschikbare landeninformatie een nieuwe beoordeling te maken van de situatie voor (vermeende) Gülenisten in Turkije en een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
-
Nu het beroep gelet op wat hiervoor is overwogen al gegrond is, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. Het is nu eerst aan de minister om zijn beleidswijziging opnieuw te beoordelen en een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
-
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het aan de minister is om een nieuwe beoordeling te maken. De minister moet een nieuw besluit nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
-
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzitter, en, mr. N.M. Spelt en mr. G.P. Loman, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 september 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.