ECLI:NL:RBDHA:2025:17157 - Rechtbank Den Haag - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/690419 / JE RK 25-1474 Datum uitspraak: 2 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, en [de vader], hierna te noemen: de vader, hierna gezamenlijk te noemen: de ouders, beiden wonende in [woonplaats] , advocaat: mr. D.M. Siemerink-Looten te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
1 Het verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 augustus 2025.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, die aan het digitaal dossier is toegevoegd.
1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- De feiten
2.1. De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3. [minderjarige] verblijft feitelijk bij de oma van moederszijde.
2.4. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 augustus 2025 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 5 september 2025 en een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in categorie overig, te weten het [ziekenhuis] ( [ziekenhuis] ) en aansluitend in een (netwerk)pleegvoorziening, te weten bij oma moederszijde, tot 5 september 2025.
3 Het verzoek
3.1. De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden en verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de Raad het verzoek gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes weken en het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing voor het overige aan te houden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] is een jongen van drie-en-een-halve maand en is op 17 augustus 2025 met zeer ernstig letsel opgenomen in het [ziekenhuis] . In het [ziekenhuis] werd geconstateerd dat [minderjarige] een subduraal hematoom aan beide kanten van het hoofd had en zeer uitgebreide netvliesbloedingen in beide ogen. Aan de rechterkant van het lichaam werd verlamming gezien en een dwangstand van het hoofd naar de linkerzijde. Ook had [minderjarige] epileptische aanvallen waardoor hij op de IC moest verblijven. De Raad maakt zich zorgen over het ontstaan van het letsel. De uitgebreidheid van de netvliesbloedingen in beide ogen en het subduraal hematoom, het feit dat dit letsel volgens deskundigen alleen verklaard kan worden door een ernstig hoog-impact schedeltrauma en het feit dat er geen verhaal is waardoor dit letsel ontstaan zou kunnen zijn, leidt tot een verdenking van toegebracht letsel. De Raad neemt op basis van de huidige bevindingen aan dat het aannemelijker is dat het letsel is toegebracht dan dat dat niet het geval is. Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) heeft daarnaast geconcludeerd dat het met de combinatie van letsels iets waarschijnlijker tot waarschijnlijker is, dat het toegebracht letsel betreft. Aangezien het niet duidelijk is wanneer het letsel van [minderjarige] is ontstaan kunnen de ouders niet worden uitgesloten als mogelijke veroorzakers. De Raad meent daarom dat de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie onvoldoende gewaarborgd kan worden. De gesprekken die de Raad heeft gevoerd met informanten zorgen niet voor aanvullende zorgen of risicofactoren. Ook zijn er geen zorgen over de ontwikkeling van de zus van [minderjarige] . Het ontbreken van deze factoren en zorgen sluit echter niet uit dat het letsel in de thuissituatie kan zijn ontstaan. De Raad vindt het daarom noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt zodat er meer zicht komt op de thuissituatie en de (on)veiligheid. De jeugdbeschermer zal veiligheidsafspraken met de ouders en de oma moederszijde opstellen zodat de veiligheid van [minderjarige] kan worden gewaarborgd. Ook is het van belang dat er hulpverlening van Ambulante Spoedhulp wordt ingezet zodat er zicht komt op de opvoedvaardigheden van de ouders.
3.3. De Raad verzoekt om de voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van drie maanden. Deze periode is noodzakelijk om een volledig en gedegen onderzoek te doen. Een kortere periode is hiervoor onwenselijk. Daarentegen acht de Raad een periode van zes weken voor de machtiging tot uithuisplaatsing met aanhouding van het verzoek voor het overige wel passend. Dit gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en het hechtingsproces met de ouders en zijn zusje. Ook kan in die periode worden onderzocht of de optie om de oma moederszijde (tijdelijk) bij de ouders te laten wonen een passende vervolgstap is. De Raad benadrukt dat het van belang is dat gewerkt wordt naar de thuisplaatsing van [minderjarige] . 4. De standpunten
4.1. Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzochte. Primair verzoeken de ouders de verzoeken af te wijzen. Subsidiair verzoeken de ouders de voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken met een afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing, dan wel een machtiging te beperken tot de duur van een maand, meer subsidiair tot de duur van twee maanden. De ouders verzoeken verder op grond van artikel 810a Rv om een deskundigenonderzoek te gelasten indien het verzoek wordt toegewezen voor een langere duur dan één maand. De ouders hebben actief meegewerkt om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen en hebben de daarvoor aangeboden zorg geaccepteerd. Dit zullen zij blijven doen. Het belang van [minderjarige] staat voor hen voorop. Tijdens de ziekenhuisopname van [minderjarige] mochten de ouders bij hem zijn. Dit beleid is voortgezet sinds zijn ontslag uit het ziekenhuis onder de voorwaarden van een vier-ogen-beleid. De ouders begrijpen dit en houden zich aan deze afspraak. Daarnaast benoemen de ouders dat de Raad – voorafgaand aan het ontslag van [minderjarige] uit het ziekenhuis – een alternatief heeft aangeboden, namelijk dat de oma moederszijde (tijdelijk) zou intrekken bij de ouders. Op die manier kan het vier-ogen-beleid worden voortgezet en kan de band tussen [minderjarige] en de ouders en [minderjarige] en zijn zusje worden opgebouwd. De ouders zien graag dat dit alternatief werkelijkheid wordt. De ouders stellen dat er vraagtekens te plaatsen zijn bij de voorlopige bevindingen van het LECK. Ze zijn van mening dat het niet in de rede ligt dat sprake is van letsel van [minderjarige] dat is te beschouwen als te zijn toegebracht door kindermishandeling. Als sprake is van ernstig hoog-impact schedeltrauma zou een ziekhuisopname van (slechts) tien dagen immers onwaarschijnlijk zijn. [minderjarige] heeft daarbij twee dagen langer in het ziekenhuis moeten blijven in verband met personele (onder-)bezetting van de gecertificeerde instelling. [minderjarige] mocht eigenlijk al eerder met ontslag. Daarnaast brengen de ouders naar voren dat [minderjarige] de dag na de zitting zijn ‘leventje’ van vóór de ziekenhuisopname weer kan oppakken en naar het kinderdagverblijf zal gaan. Ook heeft hij sinds zijn ontslag geen epileptische aanvallen meer gehad.
4.2. De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting is door de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat [minderjarige] medicatie heeft ter voorkoming van een nieuwe epileptische aanval. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de oma moederszijde en zal de dag na de zitting voor de eerste keer naar het kinderdagverblijf gaan. De gecertificeerde instelling heeft veiligheidsafspraken met de ouders en de oma moederszijde gemaakt. Er geldt een vier-ogen-beleid wat betekent dat de ouders enkel bij [minderjarige] mogen zijn in de aanwezigheid van de oma moederszijde. De gecertificeerde instelling benoemt dat het op dit moment te vroeg is om iets te kunnen zeggen over de thuisplaatsing van [minderjarige] . Er is nog te veel onduidelijkheid. Ook vindt de gecertificeerde instelling het niet verstandig dat de oma moederszijde met [minderjarige] bij de ouders verblijft. Het vier-ogen-beleid is immers onuitvoerbaar als de oma slaapt. Voordat hiertoe wordt overgegaan dient eerst het raadsonderzoek te hebben plaatsgevonden. De gecertificeerde instelling vindt het daarnaast ook belangrijk om te wachten op de uitkomst van het politieonderzoek.
4.3. Na een schorsing van de mondelinge behandeling hebben de Raad, de gecertificeerde instelling, de ouders en hun advocaat de kinderrechter aangegeven in te stemmen met het een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma moederszijde voor de periode van zes weken en aanhouding van het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing voor het overige.
5 De beoordeling
Voorlopige ondertoezichtstelling
5.1. De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan.
5.2. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] is half augustus 2025 opgenomen in het [ziekenhuis] met zeer ernstig letsel. [minderjarige] had onder meer bloedingen aan de linker- en rechterzijde van de hersenen, zeer uitgebreide netvliesbloedingen aan beide ogen en epileptische aanvallen. Vanwege de ernst van het letsel is [minderjarige] opgenomen op de intensive care. Het LECK heeft de geboorte als primaire oorzaak voor het letsel uitgesloten. Het LECK heeft verder geconcludeerd dat de combinatie van het letsel erop wijst dat dit iets waarschijnlijker tot waarschijnlijker toegebracht letsel betreft. Het letsel is daarnaast niet exact te dateren. Als gevolg hiervan kunnen de ouders niet worden uitgesloten als mogelijke veroorzakers van het letsel. Doordat het letsel is ontstaan onder de verantwoordelijkheid van de ouders en er onzekerheid en onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van het letsel is het onvoldoende duidelijk of de veiligheid van [minderjarige] kan worden gewaarborgd in de thuissituatie bij de ouders. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat een voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden noodzakelijk is. Door en namens de ouders is ter zitting verzocht de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling te bekorten. Een kortere duur is niet wenselijk, omdat er voldoende tijd dient te zijn voor het uitvoeren van het raadsonderzoek. Er dient onderzocht te worden wat er nodig is om het vermoeden van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen en daarbij dienen alle relevante stukken te worden meegenomen en informanten te worden gehoord. Een kortere periode dan drie maanden is hiervoor niet passend.
5.3. Daarom stelt de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.4. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst.
5.5. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn aanwijzingen en mogelijkheden dat één of beide ouders een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het letsel van [minderjarige] . Zolang hier onvoldoende duidelijkheid over is kan de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie niet met voldoende zekerheid worden gewaarborgd. Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat hij de komende weken bij de oma moederszijde verblijft. Daarbij dient voldoende aandacht te zijn voor de hechting tussen [minderjarige] en de ouders. Het is daarvoor noodzakelijk dat zij voldoende tijd met elkaar kunnen doorbrengen. Hierbij dienen de ouders zich te houden aan de door de gecertificeerde instelling gestelde voorwaarden, zoals het vier-ogen-beleid.
5.6. Aangezien de kinderrechter een vinger aan de pols wil houden machtigt zij – zoals ook besproken door de Raad, de gecertificeerde instelling en de ouders – de gecertificeerde instelling om [minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van zes weken. Het verzoek wordt voor het overige aangehouden. In deze zes weken dient meer zicht te komen op de (on)veiligheid in de thuissituatie van de ouders. Daarvoor is het wenselijk dat zodra dit mogelijk is – en het liefst vanaf week drie – [minderjarige] en de oma moederszijde, op de dagen dat de ouders thuis zijn, overdag bij de ouders thuis verblijven. Dit is ook belangrijk voor de hechting tussen [minderjarige] en zijn zusje [naam 4] . Daarnaast geeft dit de gecertificeerde instelling inzicht in de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie. Ter zitting is door en namens de ouders aangegeven dat hen door de Raad een optie is voorgelegd waarbij de oma moederszijde tijdelijk bij de ouders intrekt om zicht te houden op de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] . De kinderrechter vindt het van belang dat deze optie de komende periode wordt onderzocht.
5.7. Het verzoek zal worden aangehouden tot de zitting van 16 oktober 2025 om 12:00 uur. De kinderrechter verzoekt de Raad en de gecertificeerde instelling uiterlijk één weekvoorafgaand aan de zitting aan de rechtbank en de overige belanghebbenden een schriftelijke update te sturen met daarin de ontwikkelingen en bevindingen van de komende weken. De kinderrechter wil onder meer weten wanneer het voldoende duidelijk is of de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie gewaarborgd kan worden en wat daarvoor nodig is.
5.8. De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1. stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland met ingang van 5 september 2025 tot 22 november 2025;
6.2. verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij oma moederszijde, met ingang van 5 september 2025 tot 17 oktober 2025;
6.3. verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4. houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en zegt de Raad, de gecertificeerde instelling, de vader, de moeder en mr. D.M. Siemerink-Looten aan te verschijnen tijdens de zitting van mr. C.L. Strop, te houden in het gerechtsgebouw aan Prins Clauslaan 60 te Den Haag, op 16 oktober 2025 om 12:00 uur, teneinde nader op het verzoek te worden gehoord;
6.5. bepaalt dat deze beschikking geldt als oproep voor de zitting;
6.6. verzoekt de griffier van deze rechtbank de oma moederszijde als informant op te roepen voor voornoemde zitting;
6.7. verzoekt de Raad en de gecertificeerde instelling uiterlijk één week voorafgaand aan voornoemde zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
Artikel 1:257 BW.
Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).