ECLI:NL:RBDHA:2025:17063 - Rechtbank Den Haag - 11 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22422
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Erdal).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht en de ongewenstverklaring.
1.1. Verweerder heeft dit besluit op 1 februari 2024 genomen. Met het bestreden besluit van 6 mei 2025 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
- Eiser is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Letse nationaliteit. Eiser heeft geen verblijfsrecht in Nederland. Hij is weliswaar geregistreerd als EU-burger, maar deze registratie berust op eisers aanhouding en detentie. Verweerder heeft eisers verblijfsrecht ontzegd op grond van de openbare orde en – voor zover er van verblijfsrecht moet worden uitgegaan – heeft verweerder dat beëindigd. Verweerder stelt daarbij dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving
[1] en omdat er aan de zogenoemde “glijdende schaal”[2] wordt voldaan. Ook heeft verweerder eiser ongewenst verklaard, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde[3] . Eiser is meerdere keren onherroepelijk veroordeeld en wordt als veelpleger aangemerkt. Ook is eiser op 15 mei 2023 veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag tot een ISD-maatregel[4] van twee jaar. In de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder geen reden gezien zijn verblijfsrecht niet te ontzeggen dan wel beëindigen en hem niet ongewenst te verklaren. Het bestreden besluit is volgens verweerder ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM[5] . Eiser is op 17 april 2025 uit Nederland vertrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser betoogt dat verweerder zijn verblijfsrecht niet heeft mogen ontzeggen dan wel beëindigen en hem niet ongewenst heeft mogen verklaren. Eiser vindt namelijk dat hij geen actuele bedreiging meer vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Er is een ISD-maatregel aan eiser opgelegd om zijn stelselmatige patroon te doorbreken. Eiser heeft tijdens de ISD-maatregel zijn drugsgebruik afgebouwd, gekeken naar werkmogelijkheden en een werkgever gevonden die hem een baanaanbod heeft gedaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
-
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich richt tegen zowel de ontzegging dan wel beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht als tegen de ongewenstverklaring. Een vreemdeling kan geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt.
[6] Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de ontzegging dan wel beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt.[7] Het beroep tegen de ontzegging dan wel beëindiging van zijn verblijfsrecht is daarom alleen ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht. -
Ten aanzien van het procesbelang bij de beoordeling van het beroep tegen de ongewenstverklaring, overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel eiser sinds 17 april 2025 niet meer in Nederland verblijft, blijft de ongewenstverklaring ook na zijn vertrek gelden.
[8] Ook heeft de gemachtigde in de brief van 4 augustus 2025 laten weten dat eiser toegang tot Nederland wil hebben en hier wil komen werken. De rechtbank neemt daarom aan dat de gemachtigde nog contact onderhoudt met eiser. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen de ongewenstverklaring.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
- Op grond van de Verblijfsrichtlijn
[9] kan de vrijheid van verkeer en verblijf van Unieburgers worden beperkt bij onder meer redenen van openbare orde. Het aanvoeren van een reden van openbare orde moet in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel, mag alleen gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene en het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang voor de samenleving.[10] Verweerder dient ook de persoonlijke omstandigheden van eiser te betrekken bij het ontzeggen dan wel beëindigen van zijn verblijfsrecht.
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. Uit de justitiële documentatie van 22 januari 2024 blijkt dat eiser veelvuldig strafrechtelijk is veroordeeld voor winkeldiefstal en dat aan hem op 15 mei 2023 een ISD-maatregel van twee jaar is opgelegd. Ook is uit het (Europese) uittreksel van Justitiële Documentatie (ECRIS) van 22 januari 2024 gebleken dat eiser in Engeland en Duitsland meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de misdrijven die eiser heeft gepleegd grote hinder en overlast veroorzaken en financiële schade. Ook heeft verweerder daarbij overwogen dat de ernst van de strafbare feiten ook blijkt uit de langdurige vrijheidsontneming. De rechtbank kan verweerder hierin volgen en eiser heeft deze standpunten van verweerder niet weersproken.
6.2. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers persoonlijke gedrag een actuele bedreiging vormt voor de samenleving. Verweerder heeft daarbij kunnen wijzen op de veelvuldige strafrechtelijke veroordelingen en op de ISD-maatregel die aan eiser is opgelegd voor de (maximale) duur van twee jaar. Blijkens het vonnis van de strafkamer is eiser een veelpleger. Ook stelt verweerder terecht dat eiser in Duitsland, Engeland en Nederland vrijwel soortgelijke misdrijven pleegt, en dat eiser ondanks de opgelegde straffen telkens weer opnieuw een misdrijf pleegt.
6.3. Daarnaast heeft verweerder kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiser een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Verweerder heeft daarbij de verklaringen van de psycholoog en de ISD-casemanager onvoldoende mogen achten. Hoewel de verklaringen benadrukken dat eiser zich positief opstelt, voor zijn drugsverslaving is behandeld en met proefverlof is geweest, kan daaruit niet worden afgeleid wat het gevaar voor de Nederlandse samenleving zou zijn als eiser terugkeert en of er een risico bestaat dat eiser in zijn verslaving zal terugvallen. Nu de gedragsverandering van eiser ziet op zijn gedrag in detentie, betekent dit niet dat dit in de vrije maatschappij ook zo zal zijn en kan hier volgens vaste rechtspraak dan ook geen doorslaggevend gewicht aan worden toegekend.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep tegen de ongewenstverklaring is ongegrond.
-
Het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht is niet-ontvankelijk.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ten aanzien van de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht niet-ontvankelijk;
-
verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
Artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Inrichting voor stelselmatige daders.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Artikel 67, derde lid, van de Vw.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2265.
Artikel 68 van de Vw.
Richtlijn 2004/38/EG.
Artikel 27, lid 1 en 2 van de Verblijfsrichtlijn; Zie ook hoofdstuk 3 van de richtsnoeren van 2 juli 2009 voor de toepassing van de richtlijn 2004/38/EG (COM(2009)313), artikel 8.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4591.