Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17006 - Tewerkstellingsvergunning vereist voor langdurig ingezetene uit andere EU-lidstaat - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1700616 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht een tewerkstellingsvergunning (twv) eist van een langdurig ingezetene uit een andere lidstaat die nog geen jaar legaal in Nederland verblijft. Het stellen van deze voorwaarde is in lijn met de Richtlijn 2003/109/EG en niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.23232

V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),

en

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid in loondienst. Eiser is het niet eens met de afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op 25 september 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 13 januari 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 april 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening[1], op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.

  2. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de minister niet op bezwaar had kunnen beslissen zonder eiser te horen. Voorts meent eiser dat de minister ook de bevoegdheid heeft om de uitzondering van artikel 21 van de richtlijn 2003/109/EG (Richtlijn), waarin is bepaald dat de lidstaat de eerste 12 maanden van het verblijf nationale voorwaarden mag hanteren als het gaat om toegang tot de arbeidsmarkt, niet toe te passen. De minister had daarnaast moeten nagaan of eiser de Nederlandse arbeidsmarkt ernstig verstoort door zijn beoogde toetreding tot deze arbeidsmarkt. Nu de werkgever blijkbaar geen andere geschikte kandidaat heeft gevonden is van verstoring van de arbeidsmarkt geen sprake.

  3. De rechtbank overweegt als volgt.

5.1. Op grond van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is voor het verrichten van arbeid door een vreemdeling in Nederland een twv nodig. Op grond van artikel 8 van Bijlage II van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen mag ten aanzien van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfvergunning voor langdurig ingezetenen uit een andere lidstaat geen twv worden verlangd als die vreemdeling gedurende ten minste één jaar legaal in Nederland verblijf heeft gehad.

5.2. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat eiser beschikt over een Italiaans verblijfsdocument als langdurig ingezetene. Nu eiser sinds hij de status van langdurig ingezetene heeft verkregen niet ten minste één jaar legaal verblijf in Nederland heeft gehad, mocht de minister een twv verlangen van eisers beoogd werkgever in Nederland, [werkgever]. De stelling van eiser dat de werkgever blijkbaar geen geschikte kandidaat heeft gevonden omdat de baan aan eiser is aangeboden en dat de minister dit had moeten meenemen in de beoordeling volgt de rechtbank niet. De beoordeling of er andere geschikte kandidaten zijn voor de betreffende functie komt immers aan de orde bij de aanvraag van de twv en is geen reden voor vrijstelling van een twv. De minister heeft in het geval van eiser een twv mogen verlangen en niet is gebleken dat eisers werkgever over een twv beschikt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

  1. Over de stelling van eiser, dat de minister af had moeten zien van toepassing van de Richtlijn, overweegt de rechtbank als volgt. Aan de rechten van een langdurig ingezetene, zoals eiser, kunnen door lidstaten conform de Richtlijn voorwaarden worden verbonden die verband houden met de toegang tot de arbeidsmarkt. Dit is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling.[2] Dat de lidstaten volgens de Richtlijn de mogelijkheid hebben om al dan niet voorwaarden te stellen betekent niet dat wanneer deze voorwaarden door de lidstaat zijn gesteld, de minister bevoegd is af te wijken van deze voorwaarden in de nationale regelgeving hieromtrent. In artikel 2 van de Wav is immers bepaald: “Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning […]”. Voor zover eiser met zijn beroepsgrond meent dat het vereiste van een twv in strijd is met het evenredigheidsbeginsel volgt de rechtbank eiser daarin niet. Op grond van de Richtlijn mogen immers voorwaarden gesteld worden. De aanvraag van een twv, en de voorwaarden voor verkrijging daarvan, acht de rechtbank niet onevenredig zwaar of onredelijk. De twv als vereiste is dus niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

  2. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht de minister afzien van het horen van eiser. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier, en openbaargemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

NL25.23235.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:548.


Voetnoten

NL25.23235.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:548.