ECLI:NL:RBDHA:2025:16925 - Verzet gegrond wegens prejudiciële vragen over verlenging beslistermijn asielaanvraag - 15 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank verklaart het verzet gegrond omdat het beroep tegen niet-tijdig beslissen ten onrechte kennelijk nietontvankelijk was verklaard. Lopende prejudiciële vragen over de rechtmatigheid van de verlengde beslistermijn betekenen dat er redelijke twijfel bestaat over de ontvankelijkheid, waardoor nader onderzoek is vereist.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15118 V
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
[naam], opposant
tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 juli 2024 in het geding tussen
opposant,
en
de minister van Asiel en Migratie, geopposeerde.
Inleiding
- Opposant heeft op 8 april 2024 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
1.1. Met de uitspraak van 10 juli 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat verzet.
1.3. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank heeft met de uitspraak van 10 juli 2024 het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was van oordeel dat de ingebrekestelling te vroeg en dus prematuur was ingediend, omdat de beslistermijn om te beslissen op de aanvraag op het moment van indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, gelet op de verlenging van de beslistermijn met WBV 2023/3. Het beroep voldeed daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen.
[3] -
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
-
Opposant is van mening dat de rechtbank ten onrechte het beroep kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Opposant voert aan dat de Afdeling
[4] prejudiciële vragen heeft gesteld over de rechtmatigheid van de verlening van de beslistermijn met WBV 2022/22. Deze vragen gaan over WBV 2022/22, maar de verlenging van de beslistermijn met WBV 2023/3 is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en dezelfde wettelijke bepalingen. Onderhavige zaak valt daarom volgens opposant binnen het bereik van deze prejudiciële vragen. Daarnaast bestaat er divergerende jurisprudentie over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn met WBV 2022/22 en WBV 2023/3. Opposant wijst in dit kader op een uitspraak van de meervoudige kamer van de zittingsplaats Rotterdam.[5] -
De rechtbank is van oordeel dat in de beroepzaak tegen het niet tijdig beslissen niet terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel was dat het beroep niet-ontvankelijk was. De Afdeling heeft het noodzakelijk geacht om prejudiciële vragen te stellen over de rechtmatigheid van WBV 2022/22. Vanwege deze prejudiciële vragen die ook WBV 2023/3 raken, kan niet worden geoordeeld dat, zonder het antwoord op die vragen te kennen, buiten redelijke twijfel was dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was.
-
Uit de beoordeling van het verzet volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 10 juli 2024 ten onrechte het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie en gevolgen
-
Het verzet is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 10 juli 2024 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
-
De minister moet de door opposant gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.
[6]
Beslissing
De rechtbank:
€ 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
Artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RBDHA:2024:3346.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 0,5 punt is gerekend voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.