ECLI:NL:RBDHA:2025:16865 - Rechtbank Den Haag - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.1397 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. R. Hijma),
en
Procesverloop
-
[Referente] (referente) heeft op 13 maart 2023 voor eiseres (geboren [geboortedatum] 2012) een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) gevraagd. Referente stelt dat eiseres haar dochter is en heeft de aanvraag ingediend met als doel dat zij vanuit Nigeria naar Nederland kan komen om bij referente te verblijven (verblijf als familie- of gezinslid).
-
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 oktober 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
-
Met het besluit van 20 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
-
Eiseres heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft referente deelgenomen met haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Ook was een tolk aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit op vijf onderwerpen ingaat. Het gaat over dat referente moet aantonen dat eiseres haar biologische of juridische kind is, de achterblijvende ouder toestemming moet geven voor vertrek van eiseres naar Nederland, referente aan het middelenvereiste moet voldoen en dat de afwijzing niet in strijd mag zijn met artikel 8 EVRM. Een ander meer procedureel onderwerp gaat over de vraag of verweerder in de gegeven omstandigheden mocht afzien van een hoorzitting.
-
In het navolgende zal de rechtbank allereerst per onderwerp ingaan op de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd. Daarna zal de rechtbank het bestreden besluit beoordelen aan de hand van deze beroepsgronden.
Heeft referente aangetoond dat eiseres haar biologische of juridische kind is?
-
Eiseres stelt dat al het mogelijke is gedaan om aan te tonen dat zij het biologische/ juridische kind van referente is. De zus van referente heeft zich gemeld bij een ziekenhuis om een geboorteakte te krijgen van eiseres. De geboorteakte is op 18 juli 2024 nogmaals naar Nigeria gestuurd om te legaliseren. Het is door omstandigheden niet gelukt een document te krijgen waaruit blijkt dat referente (alleen) het gezag heeft over eiseres, maar dit heeft zij wel.
-
De rechtbank overweegt dat verweerder een mvv verleent voor eiseres als door haar is aangetoond dat zij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning (artikel 2p, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, de Vw). Een verblijfsvergunning wordt verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent, dat naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van hem staat (artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000, het Vb). In dit geval staat al ter discussie of is aangetoond dat eiseres het biologische of juridische kind is van referente. De biologische relatie moet worden aangetoond met gelegaliseerde officiële documenten. Er is in beroep een gelegaliseerde geboorteakte van eiseres overgelegd. Vervolgens is er een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 14 augustus 2025 overgelegd, waarin staat dat de echtheid van de geboorteakte positief is beoordeeld, maar niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. De rechtbank overweegt dat de overgelegde geboorteakte is afgegeven op 20 september 2023, terwijl eiseres geboren is op [geboortedatum] 2012. Er zit dus bijna 11 jaar tussen de afgifte van de akte en de geboorte van eiseres. De geboorteakte is bovendien niet door referente zelf opgevraagd, maar door haar zus. De geboorteakte is dus zeer laat en op afstand opgesteld. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte heeft beslist dat aan de overgelegde geboorteakte niet de bewijswaarde gehecht kan worden die eiseres wenst, zodat niet is aangetoond dat zij het biologisch kind is van referente. Ook is niet aangetoond dat eiseres het juridisch het kind van referente is. Dat referente (alleen) het gezag zou hebben over eiseres blijft bij een enkele stelling, hier zijn geen documenten over verstrekt. De beroepsgronden slagen niet.
Kan uitgegaan worden van toestemming van de achterblijvende ouder?
-
Eiseres stelt dat van haar vader ieder spoor ontbreekt en zij niet weet hoe zij hier de juiste documenten over kan krijgen.
-
De rechtbank stelt voorop dat het toestemmingsvereiste ten doel heeft te voorkomen dat de Nederlandse overheid meewerkt aan de onrechtmatige onttrekking van een buitenlands kind aan de macht en het gezag van diens gezaghebbende ouder dan wel verzorger. Een geldige toestemmingsverklaring is dus vereist om kinderontvoering te voorkomen en is daardoor in het belang van het betreffende kind en van belang voor de openbare orde (uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11526, bevestigd in de uitspraak van 11 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5083). Een mvv wordt afgewezen als: het rechtsstelsel in het land van
herkomst het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stelt van toestemming van de andere ouder, beide ouders het gezag hebben over het kind, een van de ouders achterblijft in het land van herkomst en de achterblijvende ouder geen toestemming verleent voor het vertrek van het kind (Paragraaf B7/3.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de Vc en artikel 3.14, aanhef en onder c, van de Vb). Eiseres weerspreekt niet dat in principe toestemming van de andere ouder nodig is. Ook erkent zij dat referente geen toestemming heeft van de vader. Eiseres stelt weliswaar dat referente alleen het gezag over haar heeft, maar erkent dat zij geen document kan overleggen waar dit uit blijkt. Het argument dat van de vader van eiseres ieder spoor ontbreekt heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. In het bestreden besluit heeft verweerder er immers op gewezen dat (vervangende) toestemming van een bevoegde Nigeriaanse instantie mogelijk is. Het is aan referente om toestemming te verkrijgen van de Nigeriaanse instanties waaruit blijkt dat zij de enige gezaghebbende ouder is. Zo had bijvoorbeeld een rechterlijke uitspraak hierover verstrekt kunnen worden. De rechtbank concludeert dat eiseres geen document heeft overgelegd waaruit toestemming van een bevoegde Nigeriaanse instantie blijkt en ook niets heeft aangevoerd of overgelegd waaruit daadwerkelijk handelingen blijken om deze te verkrijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet referente aan het middelenvereiste?
- Tijdens de zitting is naar voren gebracht dat zowel referente als haar partner niet voldoen aan het middelenvereiste. Referente heeft een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en haar partner werkt gemiddeld tien uur per week als schoonmaker in een hotel. Ook is niet in geschil dat referente en haar partner ten tijde van het bestreden besluit niet aan het middelenvereiste voldeden.
Komt de afwijzing van de mvv in strijd met artikel 8 EVRM?
- Eiseres heeft niet specifiek iets heeft aangevoerd over artikel 8 EVRM en het recht op respect voor haar familie- of gezinsleven. Wel sluit zij de beroepsgronden van
24 januari 2025 af door te benadrukken dat referente druk ervaart om de overkomst van eiseres naar Nederland te regelen en de onmogelijkheid dit voor elkaar te krijgen.
- De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De familierechtelijke betrekking tussen eiseres en referente is niet vast komen te staan, waardoor verweerder niet gehouden is om een belangafweging uit te voeren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Afdeling, van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1189). Verder is niet gebleken dat verweerder de wet- en regelgeving in het geval van referente onjuist heeft toegepast of haar omstandigheden onvoldoende heeft betrokken. De beroepsgronden slagen niet.
Mocht verweerder in de gegeven omstandigheden afzien van een hoorzitting?
- De gemachtigde van eiseres erkent dat verweerder op 14 augustus 2024 een
e-mail heeft verzonden met de vraag of toestemming wordt gegeven voor het afzien van een hoorzitting. De gemachtigde heeft deze e-mail in de drukte na zijn vakantie over het hoofd gezien. Uit de afwezigheid van een reactie mocht verweerder echter niet afleiden dat er toestemming was om van een hoorzitting af te zien. In de e-mail was niet duidelijk
aangegeven dat dit aangenomen zou worden bij de afwezigheid van een reactie. Ook heeft verweerder niet eenmalig een rappel/herinneringsmail gestuurd.
- De rechtbank overweegt dat de belanghebbende in hoofdregel in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord (artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat terughoudend omgegaan moet worden met uitzonderingen op de hoorplicht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2452 r.o. 5.1). In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling aanknopingspunten gegeven voor in welke gevallen afgezien kan worden van een hoorzitting en in welke gevallen niet (ECLI:NL:RVS:2022:1918 vanaf r.o. 5). De omstandigheden die hierbij onder andere meegewogen kunnen worden zijn de mate waarin de betrokkene gedurende het hele proces met verweerder heeft gecommuniceerd om de gevraagde informatie boven tafel te krijgen, de mate waarin betrokkene bereidwillig en actief inspanningen heeft verricht, de aard van de ontbrekende informatie en of betrokkene in bezwaar expliciet gevraagd heeft om een hoorzitting. Vaststaat dat eiseres in het bezwaarschrift heeft gevraagd om een hoorzitting. Daarna is er contact geweest tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder, vanwege het naar het buitenland sturen van de geboorteakte om deze te laten legaliseren. Vervolgens heeft verweerder in augustus telefonisch contact gezocht en daarna op 14 augustus 2024 de e-mail gestuurd met de vraag of toestemming wordt gegeven voor het afzien van een hoorzitting. Gelet op deze gang van zaken en de rechtspraak van de Afdeling kan niet aangenomen worden dat direct duidelijk was dat een hoorzitting geen enkele functie meer had, het ging immers nog over van belang zijnde bewijsstukken en de wens een hoorzitting te houden na ontvangst van dit document was eerder duidelijk kenbaar gemaakt. Los van de inhoudelijke vraag over of afgezien kon worden van een hoorzitting, speelt ook dat verweerder door deze vraag voor te leggen aan de gemachtigde van eiseres (met de e-mail van 14 augustus 2024) dit kennelijk zelf ook niet aanstonds aannam. Indien van dit laatste uitgegaan wordt dan speelt niet of wel of niet een hoorzitting gehouden moest worden, maar voor wiens risico het komt dat deze uiteindelijk niet daadwerkelijk gepland is. Hierbij is van belang dat in dit geval in de e-mail van
14 augustus 2024 geen uiterlijke termijn is genoemd voor een reactie en daarna ook niet meer is gerappelleerd. Hoe dan ook betekent het voorgaande dat de beroepsgrond slaagt.
- De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond slaagt, maar de gemachtigde van eiseres en referente hebben in beroep alsnog de mogelijkheid gekregen hun standpunt mondeling toe te lichten. Ook is de inmiddels gelegaliseerde geboorteakte nog voorgelegd aan Bureau Documenten die hierover advies heeft uitgebracht. Verder zijn er drie afwijsgronden van de mvv die standhouden. Het is niet aannemelijk dat indien wel een hoorzitting had plaatsgevonden dit tot een ander besluit had geleid. Om deze reden is ook niet aannemelijk dat eiseres is benadeeld. De rechtbank zal het gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Conclusie en gevolgen
-
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres ongelijk krijgt.
-
Het gebrek met betrekking tot het afzien van horen is gepasseerd met artikel 6:22 van de Awb, dit brengt wel mee dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht.
-
De proceskostenvergoeding wordt op grond op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 1.814,-. Het gaat om een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor de aanwezigheid om de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1 (gemiddeld).
- Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 194,- vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 september 2025
Documentcode: [Documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.