Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16838 - Rechtbank Den Haag - 29 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1683829 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 24/95 (beroep) en AWB 24/96 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

**[eiser] ,**V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser) (gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder. (gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

  1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht in Nederland heeft. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter eisers verzoek om een voorlopige voorziening.

1.1. Bij besluit van 22 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als Unieburger heeft in Nederland.

1.2. Met het bestreden besluit van 6 december 2023 is verweerder bij de eerdere vaststelling van geen rechtmatig verblijf gebleven.

1.3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.4. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5. Omdat partijen, nadat zij waren gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, niet hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van dit recht, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?

  1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1968, heeft de Poolse nationaliteit en verblijft naar eigen zeggen sinds 2018 of 2019 in Nederland. Eiser leidt een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met politie en justitie vanwege overlastgevend gedrag, zoals openbaar dronkenschap en wildplassen.

Wat heeft verweerder besloten?

  1. Vanwege deze strafrechtelijke antecedenten en het ontbreken van een vaste woon­ of verblijfplaats is eiser op 18 mei 2023 door de politie gehoord, omdat twijfel was ontstaan over eisers verblijfsrecht in Nederland. Op grond van de bevindingen tijdens dit gehoor heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Wat vindt eiser in beroep?

  1. In beroep voert eiser aan dat zijn werkloosheid onvrijwillig is, waardoor hij aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Nu er sprake is van een belastend besluit, rust de bewijslast op verweerder om aan te tonen dat eiser vrijwillig ontslag heeft genomen. Daarnaast is de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser uitgevallen omdat verweerder heeft nagelaten de socialezekerheidspremies te betrekken. Omdat niet alle verplichte persoonlijke omstandigheden zijn betrokken in de belangenafweging, is het besluit niet zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Onvrijwillige werkloosheid 6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet hoefde aan te merken als een onvrijwillige werkloze. Het lag namelijk op eisers weg om zich te vergewissen van de geldende regels omtrent de WW-uitkering, rechtmatig verblijf en het verrichten van arbeid. Dat eiser onvrijwillig werkloos is geworden, heeft hij niet met stukken onderbouwd. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser ingeschreven staat hij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), er sprake is van een werkloosheidwetuitkering of dat hij geprobeerd heeft te solliciteren. Hiermee is, anders dan eiser heeft betoogd, niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.12 Vb. Bovendien heeft verweerder erop kunnen wijzen dat niet is gebleken dat eiser binnen een week nadat hij werkloos is geworden een WW­ uitkering heeft aangevraagd en dat een WW-uitkering maximaal 26 weken met terugwerkende kracht wordt betaald, zodat hij geen aanspraak meer maakt op een WW­ uitkering.

Belangenafweging 7. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder een belangenafweging moet maken wanneer hij vaststelt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf geniet in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is verbonden.1 De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen.

6.1 Verweerder heeft het volgende betrokken in de belangenafweging. Vast staat dat eiser al gedurende minstens twee jaar geen arbeid in loondienst meer heeft verricht en er niet in is geslaagd aan te tonen dat hij onvrijwillig werkloos is geworden. Eiser beschikt daarnaast niet over voldoende middelen van bestaan om in het eigen levensonderhoud te voorzien en heeft ook niet aangetoond een reële kans op werk te hebben. Er is evenmin

1 Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.

sprake van een gezins- en familieleven of een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Daarnaast is eiser verslaafd aan alcohol en leidt hij hier in Nederland een zwervend bestaan. Anders dan eiser heeft betoogd, zijn hiermee de bij verweerder bekende en relevante omstandigheden voldoende betrokken in de belangenafweging. Eiser heeft in beroep ook niet concreet toegelicht welke individuele omstandigheden verweerder ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. De grond dat verweerder het bestreden besluit op dit punt niet zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd, slaagt niet.

6.2 Dat eiser aanvoert dat verweerder heeft nagelaten de sociale zekerheid mee te wegen in de belangenafweging doet hier niet aan af. Verweerder heeft in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd welke belangen van eiser tegenover de belangen van verweerder staan bij het maken van de belangenafweging. Het is volgens paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 aan de betrokken burger van de Unie om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser geen dergelijke gegevens heeft overgelegd. Verweerder heeft, alles bij elkaar in samenhang bezien, het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering niet ten onrechte zwaarder laten wegen dan het individuele belang van eiser om in Nederland te blijven.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.

8.1. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ook buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit.2

8.2. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

2Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet­ ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.