ECLI:NL:RBDHA:2025:16743 - Rechtbank Den Haag - 17 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-6219
Zaaknummer: C/09/671755
Datum beschikking: 17 juli 2025
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 29 augustus 2024 bij deze rechtbank ingekomen verzoekschrift van:
[de vrouw] ,
de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. I. Lamou in Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. A. El Aqde in Amsterdam.
Procedure
Bij beschikking van 28 augustus 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwaarden, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, verwezen naar deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
Op 19 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
Door de advocaat van de vrouw is op de zitting een exemplaar van de beschikking van de voorlopige voorzieningenprocedure van 17 april 2024, gewezen door rechtbank Noord-Nederland, overgelegd.
Na afloop van de zitting is op 10 juli 2025 het F9-bericht van de zijde van de man ontvangen met daarin het aanvullend verzoek omtrent de zorgregeling.
Feiten
Verzoek en verweer
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt de man zelfstandig, voor het geval dat de vrouw ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot echtscheiding, te bepalen:
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Echtscheiding Rechtsmacht en toepasselijk recht Omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 onder a) sub i) van de Brussel II-ter verordening rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank past op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek Nederlands (BW) recht toe.
Rechtsgeldigheid huwelijk Op grond van artikel 10:31 BW dient de rechtbank te beoordelen of het door de vrouw gestelde gesloten huwelijk van de vrouw en de man in Nederland erkend kan worden. Het uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend, wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31, eerste lid, BW). Het vierde lid van artikel 10:31 BW bevat een vermoeden van rechtsgeldigheid, inhoudende dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een verklaring hierover is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
Uit de kopie van een uittreksel van de “marriage certificate” die door de vrouw bij het verzoekschrift is gevoegd, volgt dat de vrouw met de man is gehuwd in [plaats] , Soedan. Het bestaan van dit huwelijk en de rechtsgeldigheid daarvan is niet door de man betwist. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat het huwelijk tussen partijen rechtsgeldig is voltrokken en voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Van omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat het huwelijk van partijen niet voor erkenning vatbaar is, zoals bedoeld in artikel 10:32 BW, is niet gebleken.
Ontvankelijkheid – ontbreken huwelijksakte Op grond van artikel 815, vijfde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de overlegging van een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Indien een afschrift of uittreksel van een huwelijksakte redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan volgens het zesde lid van voornoemd wetsartikel worden volstaan met overlegging van andere bewijsstukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling door de rechter.
De vrouw heeft een kopie van de huwelijksakte overgelegd, maar geen gewaarmerkt en authentiek afschrift van de huwelijksakte, dat niet ouder is dan drie maanden. Zij heeft gesteld dat zij niet over de originele huwelijksakte beschikt en dat zij deze ook niet kan opvragen in Soedan, omdat het voor haar onveilig is daar.
De rechtbank overweegt dat beide partijen erkennen dat er sprake is van een huwelijk in Soedan. De vrouw heeft ook kopieën van de akte overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is de huwelijksakte over te leggen. De rechtbank acht het huwelijk genoegzaam aangetoond. Het ontbreken van de huwelijksakte is derhalve geen reden de vrouw in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren.
Ontvankelijkheid – ontbreken ouderschapsplan De rechtbank constateert voorts dat geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 tweede lid Rv moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten over de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken is geformuleerd, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan niet kan worden overgelegd (artikel 815 zesde lid Rv).
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk is om een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan te overleggen. De vrouw en [minderjarige] verblijven sinds september 2023 in de vrouwenopvang met code rood vanwege (fysiek en psychisch) huiselijk geweld en de dreiging voor vrouwenbesnijdenis van [minderjarige] . Gelet hierop kan van de vrouw niet worden verwacht dat zij in overleg zal treden met de man over een ouderschapsplan, aldus de vrouw.
Volgens de man heeft de vrouw geen, dan wel onvoldoende, concrete feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat het niet mogelijk is om een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan te overleggen. Verder betwist de man dat de vrouw aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan om tot een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan te komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en het verhandelde op de zitting voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Omdat de rechtbank in het hiernavolgende een beslissing zal nemen op het nog voorliggen geschilpunt omtrent [minderjarige] , zal zij voorbijgaan aan het vereiste van artikel 815, tweede lid, Rv en de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling De vrouw verzoekt om de echtscheiding uit te spreken, omdat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Omdat de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet heeft betwist en hij op de zitting heeft aangegeven zich niet verzet tegen de echtscheiding, zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling Rechtsmacht en toepasselijk recht Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 eerste lid van de Brussel II-ter verordening rechtsmacht om te beslissen op de verzoeken over de hoofdverblijfplaats.
De rechtbank past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1995 Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling De vrouw verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar vast te stellen en heeft in dat kader onder meer het volgende aangevoerd. De vrouw en [minderjarige] verblijven sinds september 2023 samen in de vrouwenopvang met code rood vanwege huiselijk geweld en de vrouw heeft altijd de volledige zorg voor [minderjarige] gedragen. Volgens de vrouw is het daarom in het belang van [minderjarige] dat de zorg voor haar door de vrouw wordt gecontinueerd. Tevens vreest de vrouw dat de man [minderjarige] zal ontvoeren naar Soedan en haar zal onderwerpen aan vrouwenbesnijdenis. De situatie bij de man is volgens de vrouw onveilig voor [minderjarige] .
De man verweert zich hiertegen en stelt dat dit allemaal niet waar is. Hij wenst met de vrouw in gesprek te gaan om afspraken te maken om [minderjarige] weer te kunnen zien, temeer nu dit al twee jaar geleden is. De man verzoekt daarbij om te hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem vast te stellen, nu hij wel bereid is om de vrouw een rol te bedelen in het leven van [minderjarige] en om in overleg met de vrouw een zorgregeling vast te stellen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en het hetgeen is besproken op de zitting is gebleken dat de visies van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om – zoals tijdens de zitting door de Raad is geadviseerd en toen ook met partijen is besproken – een raadsonderzoek te gelasten, om op die wijze een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over wat in het belang van [minderjarige] is. Het raadsonderzoek moet in ieder geval zien op de vragen bij welke ouder in het belang van [minderjarige] de hoofdverblijfplaats zou moeten worden bepaald en of een zorgregeling met de andere ouder in haar belang is, en zo ja, hoe deze zorgregeling er dan uit zou moeten zien.
De rechtbank zal in afwachting van dit onderzoek de procedure pro forma aanhouden tot 1 december 2025. Gelet op het feit dat [minderjarige] momenteel bij de vrouw verblijft en dat dit ook de afgelopen periode zo was, zal de rechtbank – zoals tijdens de zitting ook is besproken –de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voorlopig bij de vrouw vaststellen. Gelet op de door de vrouw geuite zorgen, zal de rechtbank eerst de uitkomsten van het raadsonderzoek afwachten alvorens zij over gaat tot een beoordeling welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen gehuwd op [dag] 2021 te [plaats] , Soedan;
stelt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] , voorlopig vast bij de vrouw;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen; bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot 1 december 2025 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat de behandeling van de zaak, na ontvangst van het rapport en advies, zal worden voortgezet op een nader te bepalen wijze;
verklaart deze beslissing voor zover, met uitzondering van de beslissing met betrekking tot de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregelingaan tot 1 december 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.L. Benink, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Meisters als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 17 juli 2025.