Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16735 - Rechtbank Den Haag - 9 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:167359 september 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtVreemdelingenrecht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.41159

(gemachtigde: mr. S. Akkas),

en

Procesverloop

  1. De minister heeft op 27 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.[1] Deze maatregel duurt nog voort.

1.1. De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist met de uitspraak van 11 juli 2025.[2]

1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

1.3. De rechtbank heeft op 3 september 2025 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.[3]

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.

  2. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader

  1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.[4]

4.1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 juli 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 8 juli 2025) rechtmatig is.

Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser? 5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Ondanks dat de minister maanden geleden een aanvraag voor een laissez-passer (lp) heeft verstuurd naar de Egyptische autoriteiten, heeft er nog geen presentatie plaatsgevonden en is er nog geen lp is afgegeven. De minister beweert schriftelijk te hebben gerappelleerd, maar heeft deze rappels niet aan het dossier toegevoegd. Eiser betoogt dat deze rappels van belang zijn voor controle op de voortvarendheid van de minister en de inhoud van de verzoeken. Zonder deze documenten kan niet worden aangenomen dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser

5.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Op basis van het voortgangsrapport met betrekking tot uitzetting (het M120 formulier) stelt de rechtbank vast dat sinds de sluiting van het onderzoek in het eerste beroep de minister op 15 augustus 2025 heeft gerappelleerd bij de Egyptische autoriteiten. Daarnaast is er op 6 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. In de door eiser aangevoerde omstandigheid dat op dit moment nog geen presentatie is gepland, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat de minister maandelijks rappelleert en een vertrekgesprek met eiser voert is namelijk op dit moment al voldoende voor het oordeel dat er sprake is van voortvarend handelen.

5.2. Tot slot heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de informatie over de rappels in het voortgangsrapport en verlangt ook geen nadere onderbouwing hiervoor van de minister. Eiser heeft geen specifieke argumenten aangevoerd die zouden doen vermoeden dat de minister geen rappel heeft ingediend bij de Egyptische autoriteiten. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de informatie in het voortgangsrapport correct is.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.[5]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 11 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16361.

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.


Voetnoten

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 11 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16361.

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.