ECLI:NL:RBDHA:2025:16719 - Rechtbank Den Haag - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19234
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M. Sánchez Rhemrev).
Inleiding
Op 2 mei 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
In het besluit van 14 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep mede betrekking op dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2025 op een zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Beoordeling door de rechtbank
-
Eiser is geboren op [datum] 2011 en heeft de Somalische nationaliteit. Op 23 juni 2022 heeft [naam 1] (referente), die in Nederland in het bezit is van een asielvergunning, bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis voor eiser. Referente is de zus van eiser. Referente heeft gesteld dat hun vader is overleden toen eiser twee jaar oud was, dat hun moeder in april 2022 is overleden, en dat eiser vanaf dat moment tevens haar pleegzoon is.
-
Op 16 augustus 2023 is referente door verweerder gehoord over de aanvraag. In het besluit van 8 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 5 februari 2025 is referente door verweerder gehoord over het bezwaar. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij als reden gegeven dat er op het moment van de inreis van referente in Nederland geen sprake was van een pleegsituatie, omdat eiser toen nog bij zijn moeder woonde en door zijn moeder werd verzorgd.
-
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij vóór het vertrek van referente samen met haar deel uitmaakte van één en hetzelfde gezin. Referente ondersteunt hem nog steeds maandelijks financieel. Het feitelijk onderbrengen van een niet-biologisch kind in een ander gezin na vertrek van de hoofdpersoon, betekent volgens de jurisprudentie niet dat dat de gezinsband daarmee is verbroken. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0146, en naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 april 2012, zaaknummer AWB 11/38100 (niet gepubliceerd). Referente is noodgedwongen gevlucht. Verder voert eiser aan dat hij veel heeft meegemaakt waardoor zijn band met referente is versterkt. Zij zijn niet alleen hun beide ouders, maar ook een broertje verloren. Ook moet hij nu zijn nichtje [naam 2] missen, die als biologisch kind van referente wel een mvv heeft gekregen om in Nederland te verblijven. Volgens eiser is er daarom sprake van bijzondere omstandigheden en volstaat het niet om het contact met referente op afstand te onderhouden.
-
In het verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit juist is. Een gesteld pleegkind dient namelijk op het peilmoment, het moment van de binnenkomst van de referent in Nederland, te behoren tot het gezin van de referent. In dit geval is referente op 5 augustus 2021 in Nederland ingereisd en behoorde eiser op dat moment tot het gezin van de moeder.
De rechtbank oordeelt als volgt.
-
Voor zover het beroep nog is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar, wordt vastgesteld dat met het alsnog nemen van een besluit aan het beroep is tegemoetgekomen. In zoverre is er dan ook geen procesbelang meer en is het beroep niet-ontvankelijk.
-
Op grond van artikel 2p, eerste lid, en artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de door eiser gevraagde mvv in het kader van nareis alleen worden verleend als hij op het tijdstip van binnenkomst van referente in Nederland als haar minderjarige kind behoorde tot haar gezin. Verweerder heeft terecht overwogen dat aan deze voorwaarde niet is voldaan, omdat hij op dat moment deel uitmaakte van het gezin van zijn moeder. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser volgens de verklaringen van referente tijdens de hoorzitting van 16 augustus 2023 heeft verklaard dat eiser zijn hele leven bij hun moeder heeft gewoond, tot aan haar dood in april 2022. Eiseres is in 2019 vertrokken uit dit gezin en is in 2021 in Nederland aangekomen.
-
De Vw biedt geen mogelijkheid om wegens bijzondere omstandigheden van deze bepaling af te wijken. De omstandigheden dat referente vóór haar vertrek tot hetzelfde gezin behoorde, dat zij en eiser veel samen hebben meegemaakt en dat zij hem financieel ondersteunt, zijn dan ook voor verweerder terecht geen aanleiding geweest om anders te beslissen. Dit brengt mee dat het beroep, voor zover het ziet op het niet verlenen van een mvv, ongegrond moet worden verklaard.
-
In de omstandigheid dat er ten tijde van het instellen van het beroep sprake was van niet tijdig beslissen op het bezwaar, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser daarvoor gemaakte proceskosten, en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 907, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk; verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het bestreden besluit, ongegrond; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907 (negenhonderdzeven euro); bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 9 september 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.