Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16663 - Rechtbank Den Haag - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:166634 september 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 25/5089

(gemachtigde: mr. J. Verheij),

en

(gemachtigde: mr. N. Siderius).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Mooiland uit Grave (derde-partij) (gemachtigde: mr. D.D. Versluis).

  1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning van verzoekster voor de duur van zes maanden op grond van de Opiumwet. Verzoekster is het hier niet mee eens en wil dat dit besluit geschorst wordt in afwachting van de behandeling van de bezwaarprocedure. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster.

Procesverloop

  1. Met het bestreden besluit van 23 juli 2025 heeft verweerder de woning aan [adres] te [plaats 1] voor de duur van zes maanden gesloten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

2.1. Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De derdepartij heeft ook schriftelijk gereageerd.

2.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder vergezeld door [naam] , werkzaam voor de gemeente bij Sociaal Domein Zoetermeer. De derde-partij is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?

  1. Op 4 mei 2025 is bij de politie een melding ontvangen van een persoon die aangaf drugs te willen kopen bij de woning op [adres] in [plaats 1] . Volgens deze persoon zou iemand met een vuurwapen onder schot worden gehouden, en woont op het adres een vrouw die in een rolstoel zit en niet alleen drugs gebruikt, maar ook verkoopt. Naar aanleiding van deze melding is de politie op diezelfde dag naar de woning gegaan en heeft zij deze doorzocht (met een machtiging op grond van de Wet wapens en munitie). Op dat moment waren verzoekster (de huurster) en een vrouw met de Spaanse nationaliteit op het adres aanwezig. In de woning zijn verschillende soorten drugs, pepperspray en € 810,- aan contant geld aangetroffen. Bij de politie waren ook signalen bekend die duiden op illegale prostitutie op dit adres. Bij de huiszoeking zijn voorwerpen aangetroffen die deze signalen ondersteunen. De politie heeft verweerder op 13 mei 2025 met een bestuurlijke rapportage op de hoogte gesteld van de bevindingen. Op 23 juli 2025 heeft verweerder besloten om de woning vanaf 15 augustus 2025 om 11:00 uur op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor de duur van zes maanden.[1] Verweerder heeft de sluiting van de woning opgeschort totdat de voorzieningenrechter in deze zaak uitspraak heeft gedaan.

Wat vindt verzoekster?

  1. Verzoekster is het niet eens met de sluiting van haar woning. De gevonden drugs waren van een vriend aan wie zij onderdak bood en niet bestemd voor drugshandel. Omdat er geen drugshandel plaatsvond vanuit de woning is de sluiting niet noodzakelijk. Van loop naar de woning is ook geen sprake. En anders dan de melding bij de politie deed vermoeden, is in de woning geen vuurwapen aangetroffen. De melding die hierover bij de politie is gedaan, was vals. Verzoekster is niet bekend met buren die zich onveilig zouden voelen of met overlastmeldingen die zijn gedaan. De meldingen die verweerder aanhaalt, zien niet op drugshandel maar uitsluitend op illegale prostitutie. Zij verhuurt echter geen kamers aan sekswerkers, en werkt zelf ook niet als sekswerker. Dit geldt eveneens voor de vriendin die op het moment van de doorzoeking aanwezig was in de woning. Voor zover verweerder al handhavend mocht optreden, had hij moeten volstaan met een waarschuwing.Verder is de sluiting volgens verzoekster niet evenredig. Zij is een alleenstaande vrouw, slecht ter been, hulpbehoevend en ziek. Zij is gebonden aan haar woning die op de begane grond gelegen en gelijkvloers is, zij maakt binnen gebruik van haar rolstoel en buiten van haar scootmobiel. Zij heeft in dit kader verschillende (medische) stukken overgelegd. Dat zij bekend zou staan als harddrugsgebruiker, is niet correct. Haar valt ook niet te verwijten dat de drugs in haar woning zijn aangetroffen nu deze van een vriend van haar waren. Zij heeft hem enige tijd geleden een slaapplaats aangeboden, omdat hij geen plek had om te verblijven. Zij wijst erop dat zij geen verblijfplaats heeft gedurende de sluiting, dat zij haar woning kwijt zal raken omdat de huurovereenkomst buitengerechtelijk zal worden ontbonden en dat zij bij de woningcorporatie op de zwarte lijst zal komen te staan. Het huren van een woning in de vrije sector is voor haar financieel niet haalbaar en de zorg die zij ontvangt zal worden beëindigd wanneer zij niet langer een vaste verblijfsplaats heeft.

Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

Is sprake van spoedeisend belang?

  1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar voor verzoekster evident sprake van is nu zij door de sluiting haar woning niet kan gebruiken.

Juridisch kader

  1. In haar uitspraak van 16 juli 2025 heeft de hoogste bestuursrechter[2] in aanvulling op eerdere jurisprudentie hierover de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter verwijst voor deze uitgangspunten naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het verzoek en het bestreden besluit.

Bevoegdheid tot sluiting

  1. Verweerder is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning harddrugs of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Doorgaans houdt de last in dat de woning voor een bepaalde periode wordt gesloten.

7.1. Volgens vaste rechtspraak is artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een woning. De drugs moeten met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt geldt dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs, deze in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekster om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder bevoegd om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet te sluiten.

7.2. Uit de bestuurlijke rapportage en het bestreden besluit blijkt dat bij de doorzoeking van de woning verschillenden goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen, waaronder: 395 xtc-pillen, 1 gram cocaïne, twee zakjes met in totaal 18,4 gram cannabis, pepperspray, en twee portemonnees met daarin verschillende coupures contant geld met een totale waarde van € 810,-. Deze hoeveelheden die ruim boven de genoemde grenswaarde(n) liggen, het feit dat sprake is van meerdere soorten (hard)drugs en de daarbij aangetroffen voorwerpen, versterken het vermoeden dat de drugs in de woning aanwezig waren voor de handel en passen bij de melding die aanleiding was voor de huiszoeking en bij de eerdere overlastmeldingen die zijn binnengekomen bij de derde-partij en de politie.

7.3. Met de niet onderbouwde stellingen van verzoekster dat zij zelf absoluut geen drugs gebruikt gelet op haar gezondheid en dat de drugs door een vriend haar woning in zijn gebracht, heeft zij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt en evenmin de aanwezigheid van de overige voorwerpen verklaard. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder dan ook op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.

Geschiktheid en noodzakelijkheid van de sluiting 8. Toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is een herstelsanctie en strekt tot beëindiging van de overtreding van de Opiumwet, het beëindigen van de negatieve effecten van de overtreding en het voorkomen van herhaling van de overtreding. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen in de eerdergenoemde uitspraak, is herstel van de openbare orde op zichzelf niet het doel.

8.1. Verweerder moet beoordelen of de sluiting op het tijdstip van beoordeling, gelet op het tijdsverloop in samenhang bezien met de overige omstandigheden van het geval, een geschikt middel is, en zo ja, of sluiting noodzakelijk is. Als verweerder de beoogde doelen niet meer kan bereiken omdat de situatie al is hersteld, is sluiting ongeschikt. In het geval dat verweerder zijn doelen nog wel kan bereiken, dient hij de noodzaak van de sluiting te beoordelen.

8.2. Verzoekster heeft niets concreets aangevoerd wat betreft het tijdsverloop of anderszins ten aanzien van de geschiktheid van de sluiting. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting in beginsel geschikt om de door verweerder beoogde doelen te bereiken.

8.3. Bij beoordeling of sluiting van een woning noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook had moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Bij die beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan en zo ja, voor hoe lang, zijn verschillende omstandigheden van belang. Bijvoorbeeld de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs en de daarmee mogelijk gepaard gaande risico’s op verdere criminaliteit, wat gevolgen heeft voor de veiligheid en de openbare orde in de omgeving.

8.4. De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat sprake is van een ernstig geval. Verweerder wijst in het besluit terecht op de handelshoeveelheid drugs die is aangetroffen en op de combinatie van hard- en softdrugs.[3]Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat de politie ambtshalve bekend is met meldingen over personen die met regelmaat de woning in en uit gaan via het balkon van de woning of de via de nooduitgang aan de achterzijde van het complex en dat de woning regelmatig bezocht wordt door bekende drugsgebruikers. Verder zijn ook na de doorzoeking op 4 mei 2025 bij de derde partij nog meldingen binnengekomen over overlast en bezoek van drugsverslaafden.

8.5. Op zitting heeft verweerder verder toegelicht dat het in dit geval gaat om heel veel overlast. Verweerder heeft ook beelden van die overlast, maar heeft ervoor gekozen om deze vanwege veiligheidsredenen niet toe te voegen aan het dossier. De overlast blijkt volgens verweerder bovendien al in voldoende mate uit alle verklaringen, de politieregistraties, de verklaring door de huismeester en van de derde partij. Verweerder benadrukt dat het een 55+ complex betreft, voor ouderen. De bewoners daar hebben laten weten bang te zijn in hun eigen woonomgeving. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen. Temeer niet nu verzoekster weliswaar betwist dat sprake zou zijn van drugshandel, maar op zitting wel heeft erkend dat de situatie uit de hand is gelopen en dat het rumoerig kon zijn bij haar woning. Daarbij komt dat een eerdere woning van verzoekster in een andere gemeente in 2022 om soortgelijke redenen is gesloten, waarmee aannemelijk is dat verzoekster het lastig vindt om op eigen kracht dit patroon te doorbreken. Wat zij in dit kader (verder) aanvoert, leidt niet tot het oordeel dat de sluiting niet noodzakelijk zou zijn.

8.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet hoeven volstaan met een minder ingrijpend middel. Het sluiten van de woning is noodzakelijk om de bekendheid van de woning in het criminele drugscircuit te doorbreken en de overlast weg te nemen.

Evenwichtigheid van de sluiting 9. Als het sluiten van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid moeten de voor bewoners nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken. Deze laatste houden doorgaans verband met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht.

9.1. Door de Afdeling is overwogen dat bij de beoordeling van de evenredigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de degenen die door de sluiting worden getroffen en in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen. Daarnaast is van belang of de bewoners een bijzondere binding met de woning hebben en wat de gevolgen voor hen zijn van het voor de duur van de sluiting elders moeten verblijven. Verder moet verweerder de aanwezigheid van minderjarige kinderen en de impact van de sluiting op hun welzijn in zijn besluitvorming betrekken. Ook is van belang hoelang de woning gesloten blijft en of de bewoners na de sluiting weer van de woning gebruik kunnen maken. Bij dat laatste dient verweerder zich er rekenschap van te geven dat de sluiting van een huurwoning de verhuurder de wettelijke grondslag biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk, dus zonder tussenkomst van de kantonrechter, te ontbinden. En ook dat de huurder door sluiting van de woning veelal op een zogenoemde zwarte lijst bij een woningcorporatie komt te staan, als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenredig.

9.2. De voorzieningenrechter overweegt dat het inherent is aan een woningsluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Verzoekster stelt dat het haar niet te verwijten valt dat de drugs in haar woning aanwezig waren, nu deze van een vriend waren. Wat hier verder ook van zij, dit neemt niet weg dat verzoekster als bewoonster verantwoordelijk is voor wat zich in de woning afspeelt. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat de 395 xtc-pillen zijn aangetroffen in een plastic zak op de bank in de woonkamer. De gevonden cannabis lag op de salontafel. Ook het Smint-bakje met daarin de aangetroffen cocaïne lag in het zicht op de salontafel. Verzoekster wist in ieder geval van de aanwezigheid van de drugs en gelet op haar verklaring ter zitting in combinatie met de melding is aannemelijk dat zij ook een rol heeft bij de handel in dan wel de verstrekking van drugs. Gelet op het feit dat zij eerder een woningsluiting heeft doorgemaakt, wist zij ook wat de gevolgen daarvan kunnen zijn. Deze omstandigheden maken dat de ontstane situatie te wijten is aan de handelwijze van verzoekster.

9.3. Verweerder heeft verder toegelicht dat verschillende zorgverleners zijn ingeschakeld om verzoekster te ondersteunen. Er is ook contact gezocht met de instantie [instantie] zodat verzoekster vier maanden gebruik kan maken van een noodbed. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat dit een noodkamer betreft op de begane grond, met een bed, koelkast en ruimte voor de eigen spullen. Er is een gezamenlijke badkamer en keuken. Hij heeft bevestigd dat de plek voor verzoekster beschikbaar is, op voorwaarde dat zij zich laat begeleiden volgens de daar geldende regels en meewerkt aan budgetbeheer. Ook daarna komt verzoekster in aanmerking voor een voortgezet hulptraject als zij blijft meewerken. Verzoekster noemt op zitting dat zij liever in haar eigen woning blijft, maar dat als het echt niet anders kan, zij wel van het noodbed gebruik wil maken.

9.4. Verweerder wijst er terecht op dat verzoekster medisch gezien ook niet gebonden is aan de eigen woning. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar woning, die gelijkvloers is, is aangepast. Het toilet en de badkamer hebben namelijk steunbeugels. Het is echter niet gebleken dat de opvangruimte deze voorzieningen niet heeft of dat deze niet op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. De opvang bij [instantie] is ook toegankelijk met een scootmobiel en de gezamenlijke keuken op de tweede verdieping is bereikbaar met een lift.

9.5. De derde-partij heeft schriftelijk laten weten dat de woningsluiting aanleiding zal vormen om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Maar ook wanneer de woning niet zal worden gesloten, zal zij gerechtelijke stappen nemen gericht op ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, gezien de ernstige tekortkomingen aan de zijde van verzoekster als huurder. Verweerder heeft op zitting onderschreven dat dit gevolg van zwaarwegende betekenis is en dienovereenkomstig moet worden meegewogen volgens de huidige jurisprudentie. Hij stelt zich evenwel op het standpunt dat het niet in het belang van verzoekster is om (na de sluiting) terug te keren naar haar eigen woning waar het risico op terugval in het oude patroon te groot is. Er is daarom ingezet op begeleiding en behandeling van verzoekster vanuit een andere plek en omgeving. Als verzoekster de begeleiding afwijst of geen geschikte plek kan worden gevonden binnen vier maanden, dan zal de situatie opnieuw bekeken moeten worden en zal verzoekster in het slechtste geval naar het daklozenloket in [plaats 2] worden verwezen. In dat geval wordt zij overgedragen aan een casemanager daar die verder ondersteuning kan bieden, volgens verweerder.

9.6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder alle relevante feiten en belangen in zijn afweging betrokken. Daarbij heeft verweerder acht geslagen op de verstrekkende gevolgen die de sluiting van de woning voor verzoekster heeft, maar heeft hij aan de belangen bij het sluiten van de woning in redelijkheid doorslaggevende betekenis mogen toekennen. De gevolgen van het bestreden besluit voor verzoekster zijn dan ook niet onevenredig met de met dit besluit te dienen doelen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het voorgaande betekent dat de sluiting van de woning naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Er is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2025:2922.

Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer.


Voetnoten

Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2025:2922.

Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer.