ECLI:NL:RBDHA:2025:16654 - Rechtbank Den Haag - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.2256 en NL25.2260
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Ludwig).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht in Nederland en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1. Verweerder heeft op 9 november 2023 het besluit tot beëindiging van het verblijfsrecht genomen. Met het bestreden besluit van 14 januari 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
-
Eiser heeft de Kroatische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1974. Naar eigen zeggen verblijft hij sinds 2005 in Nederland. Hij heeft een echtgenote met de Nederlandse nationaliteit en samen hebben zij in 2007 een zoon gekregen.
-
Verweerder heeft eisers verblijfsrecht in Nederland beëindigd omdat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor fundamentele belangen van de samenleving vormt. Eiser is in maart 2021 veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf vanwege het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor opiumdelicten, het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, en witwassen. Eisers uittreksel uit de justitiële documentatie (hierna: JD) vermeldt ook 14 andere misdrijven waarvoor eiser in totaal onherroepelijk is veroordeeld tot ruim 65 maanden gevangenisstraf. Eisers persoonlijke omstandigheden zijn volgens verweerder geen reden om zijn verblijfsrecht niet te beëindigen. De beëindiging van eisers verblijfsrecht is volgens verweerder ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft gezinsleven en privéleven opgebouwd in Nederland, maar het belang van de openbare orde weegt zwaarder dan het belang van eiser om in Nederland zijn gezinsleven en privéleven uit te oefenen. Verweerder heeft bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en heeft eiser ongewenst verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
- Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor fundamentele belangen van de samenleving vormt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een actuele bedreiging en waarom er geen sprake zou zijn van een positieve gedragsverandering bij eiser. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat een fundamenteel belang van de samenleving wordt geraakt door het gedrag van eiser. Het fundamenteel belang moet zo worden uitgelegd dat een vreemdeling meer onrust heeft veroorzaakt dan de normale onrust die door strafbare feiten wordt veroorzaakt, en verweerder heeft niet beargumenteerd waarom daarvan sprake zou zijn. Verder heeft verweerder eisers persoonlijke omstandigheden onvoldoende meegewogen bij de beoordeling of zijn verblijfsrecht mocht worden beëindigd. Uit het bestreden besluit blijkt niet duidelijk wat er in het nadeel van eiser op de weegschaal is gelegd en wat in het voordeel. Verder heeft verweerder ten onrechte artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) toegepast. De in dit artikel opgenomen glijdende schaal is niet individueel bepaald en dat is in strijd met het Unierechtelijk openbare ordecriterium. Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst hierbij op een andere zaak waarin iemand was veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, maar wel zijn rechtmatige verblijf heeft behouden. In het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder geen ‘fair balance’ gemaakt tussen de belangen van eiser en de belangen van de Nederlandse staat. Ook uit deze belangenafweging blijkt niet duidelijk wat in het voordeel van eiser heeft meegewogen en wat in het nadeel. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit op bezwaar geen volledige heroverweging gemaakt en heeft eiser ten onrechte niet gehoord. Op grond van al het voorgaande had verweerder eiser ook niet ongewenst mogen verklaren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder eisers verblijf in Nederland mogen beëindigen?
-
De beoordeling of beëindiging van rechtmatig verblijf van EU-burgers mogelijk is, vindt in Nederland plaats aan de hand van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb. Dit artikel vormt een implementatie van de Verblijfsrichtlijn.
[1] Uit de Verblijfsrichtlijn volgt dat lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie kunnen beperken om redenen van openbare orde of openbare veiligheid. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft het begrip ‘gevaar voor de openbare orde’ in Unierechtelijke context zo uitgelegd dat er naast de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, sprake moet zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.[2] In artikel 8.22, eerste lid, van het Vb staat dan ook dat verweerder het rechtmatig verblijf van een EU-burger kan beëindigen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van diegene een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Voordat verweerder hier een besluit over neemt, houdt hij in het bijzonder rekening met de duur van het verblijf van betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst. Verder bepaalt artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dat verweerder iemand ongewenst kan verklaren indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw bepaalt dat verweerder iemand ook ongewenst kan verklaren indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft. -
Verweerder heeft kunnen oordelen dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Eiser is van 2011 tot en met 2020 meerdere malen met politie en justitie in aanraking gekomen en veroordeeld voor misdrijven waaronder straatroof, witwassen en opiumdelicten. Dit betreft ernstige feiten. Verweerder heeft hierover ook kunnen overwegen dat met name met betrekking tot de opiumdelicten sprake is van bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, onder verwijzing naar de uitspraak van de strafrechter waarin staat dat harddrugs ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers en dat handel in drugs veelal gepaard gaat met andersoortige criminaliteit. En hoewel eiser sinds hij in september 2021 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld niet meer is veroordeeld voor strafbare feiten, heeft verweerder zich gelet op het lange strafblad van eiser op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van een actuele bedreiging, nu niet is gebleken van een bestendige positieve gedragsverandering. Verweerder heeft er daarbij ook op kunnen wijzen dat uit het reclasseringsadvies van 11 juli 2022 blijkt dat eiser in december 2021 nog een paar dagen aangehouden is geweest in verband met harddrugsbezit. In tegenstelling tot wat de gemachtigde van eiser heeft gesteld op de zitting, blijkt uit het reclasseringsadvies dat deze zaak wel geseponeerd is middels een beleidssepot en niet vanwege onvoldoende bewijs. Hoewel de reclassering het recidiverisico als laag heeft ingeschat, blijkt uit het reclasseringsadvies ook dat eiser een procriminele houding toont waarbij hij zich bagatelliserend opstelt. Ook is hij beïnvloedbaar, vooral waar het criminele voorstellen met financieel gewin betreft. Verweerder heeft er daarom op mogen wijzen dat met het oprichten van een transportbedrijf het risico op recidive groot is. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers houding en psychosociaal functioneren persoonlijke omstandigheden zijn die niet door enkel tijdsverloop veranderen. Ook heeft eiser, los van het enkele tijdsverloop sinds hij voor het laatst in aanraking is gekomen met politie en justitie, zijn gestelde positieve gedragsverandering niet nader onderbouwd.
-
Verweerder heeft eisers persoonlijke omstandigheden betrokken en kunnen concluderen dat deze geen reden zijn om zijn verblijfsrecht niet te beëindigen. Hoewel eiser stelt dat hij al sinds 2005 in Nederland verblijft, heeft hij dit niet onderbouwd. Verweerder heeft ervan uit kunnen gaan dat eiser in ieder geval sinds 2011 in Nederland verblijft. Daar vanuit gaande heeft eiser vanaf zijn 37e in Nederland gewoond en heeft hij voor die tijd altijd in Kroatië gewoond waardoor hij een sterke band heeft met zijn land van herkomst. Tot aan de oprichting van eisers eigen bedrijf in augustus 2021 had hij geen inkomen uit arbeid of als zelfstandige. Eiser heeft een partner en een zoon in Nederland, maar verweerder heeft kunnen overwegen dat niet is gebleken dat zij vanwege bijzondere hulpbehoevendheid afhankelijk zijn van eiser. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser zelf zijn verblijfsrecht en daarmee zijn gezinsleven in Nederland in gevaar heeft gebracht door relatief kort na zijn aankomst in Nederland te zijn aangevangen met het plegen van strafbare feiten. Zijn gezin heeft hem daar toen kennelijk ook niet van weerhouden.
-
Eisers beroepsgrond dat verweerder ten onrechte artikel 3.86 van het Vb heeft toegepast, slaagt niet. Met betrekking tot de toepassing van artikel 8.22 van het Vb heeft verweerder beleid vastgesteld. Dit beleid staat in paragraaf B10/2.8.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Volgens dit beleid ontzegt of beëindigt verweerder het rechtmatig verblijf als het persoonlijk gedrag van een Unieburger of diens familielid een actuele, werkelijke, en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.86 van het Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden. Daaruit blijkt dat bij de beslissing over beëindiging van rechtmatig verblijf van een Unieburger wordt getoetst aan de aan het Unierecht ontleende criteria van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb en dat alleen analoog aan de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb wordt getoetst om te voorkomen dat een Unieburger ongunstiger wordt behandeld dan een vreemdeling die afkomstig is uit een land dat geen lid is van de EU.
Gelijkheidsbeginsel
- Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van een vergelijkbare zaak. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat in de zaak die is aangehaald geen actuele dreiging is aangenomen. In overweging 6 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in het geval van eiser wel heeft kunnen concluderen dat zijn gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Is de beëindiging van eisers verblijfsrecht in strijd met artikel 8 van het EVRM?
- Verweerder heeft aangenomen dat eiser in Nederland gezinsleven heeft opgebouwd dat op grond van artikel 8 van het EVRM beschermd dient te worden. Inmenging in het recht op gezinsleven is toegestaan in het belang van de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten.
[3] Verweerder moet afwegen of het belang van de overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het uitoefenen van zijn privéleven in Nederland. In de arresten Boultif[4] en Üner[5] van het EHRM zijn onder andere de volgende ‘guiding principles’ vastgelegd die betrokken moeten worden bij de belangenafweging in de situatie dat iemand strafbare feiten heeft gepleegd:
10.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging heeft betrokken en de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft in eisers voordeel gewogen dat eisers echtgenote en zoon de Nederlandse nationaliteit hebben, eiser en zijn echtgenote al lang een relatie hebben, en dat eiser substantiële banden heeft met Nederland gelet op zijn lange verblijf hier. Verweerder heeft het belang van de Nederlandse overheid bij de bescherming van de openbare orde echter zwaarder mogen laten wegen. In het kader van het Unierechtelijk openbare orde-criterium heeft verweerder beargumenteerd dat eiser door zijn persoonlijke gedrag een werkelijke actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (zie overweging 6). In de beroepsgronden heeft eiser gewezen op het arrest Unuane van het EHRM
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
- De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verweerder heeft eiser gehoord voorafgaand aan het primaire besluit op 9 november 2023. Verweerder heeft op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bewaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Hierbij is van belang dat eiser in bezwaar ten opzichte van de aanvraagfase geen aanvullende stukken of informatie heeft overgelegd.
Heeft verweerder eiser ongewenst mogen verklaren?
- Nu verweerder, gelet op het voorgaande, heeft kunnen concluderen dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, is daarmee ook de bevoegdheid gegeven om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw ongewenst te verklaren. Verweerder heeft eiser ook ongewenst kunnen verklaren op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw omdat eiser bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
-
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit.
[8] -
Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377, Z.Zh en I.O..
Artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 augustus 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300.
Arrest van het EHRM van 18 oktober 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099.
Arrest van het EHRM van 24 november 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:1124JUD008034317.
Paragraaf 87.
Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.