Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16643 - Rechtbank Den Haag - 9 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:166439 september 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/9480

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.H. Walkate),

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Inleiding

  1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de stopzetting van zijn Ziektewet-uitkering door het Uwv.

1.1. Bij besluit van 23 augustus 2023 heeft het Uwv de uitkering van eiser per 29 augustus 2024 stopgezet, omdat eiser arbeidsgeschikt werd geacht. Bij besluit van 23 oktober 204 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

1.2. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben eiser, eisers gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiser werkte vanaf 1 oktober 2022, via een banenafspraak, 32 uur per week als huiskamer medewerker bij [stichting] . Eiser is op 17 januari 2023 ziek gemeld en ontving vanaf dat moment een Ziektewet-uitkering. Op 13 december 2023 is het dienstverband beëindigd. Het Uwv heeft eiser arbeidsgeschikt verklaard bij besluit van 23 augustus 2024 en daarmee de uitkering vanaf 29 augustus 2024 stopgezet. Het Uwv baseert zich daarbij op het medisch onderzoeksverslag van 22 augustus 2024 waarbij de verzekeringsarts heeft aangegeven dat eiser benutbare mogelijkheden heeft en geschikt is voor zijn eigen functie.

2.1. Eiser stelt dat het Uwv bij zijn beslissing om eiser arbeidsgeschikt te verklaren een onjuiste invulling geeft aan het criterium ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet. Het Uwv baseert zich op het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van 22 augustus 2024. Het zou volgens eiser bij de vaststelling van deze arts niet moeten gaan om de vraag of eiser benutbare mogelijkheden had, maar of hij geschikt was tot het verrichten van zijn functie.

2.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of eiser geschikt was tot het verrichten van arbeid beantwoord. Artikel 19 Zw bepaalt dat de verzekerde recht heeft op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid. Het gaat daarbij om de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts in het medisch onderzoeksverslag niet alleen vaststelt dat eiser benutbare mogelijkheden heeft, maar ook dat hij zijn eigen werk kan doen. De verzekeringsarts neemt daarbij de verschillende medische klachten van eiser in overweging en stelt vast dat het eigen werk van huiskamer medewerker, dat fysiek licht en voldoende afwisselend is, door eiser kan worden verricht.[1]

2.3. Voor zover eiser betoogt dat bij het bestreden besluit een uitgebreide omschrijving van zijn werkzaamheden ontbreekt, waaraan de belastbaarheid voor eigen werk kan worden getoetst, slaagt ook die beroepsgrond niet. De rechtbank stelt vast dat in de beslissing op bezwaar een omschrijving wordt gegeven van eisers werkzaamheden, voor zover dit relevant is voor de beoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid. Daarbij wordt verwezen naar de medische rapportage van 22 augustus 2024 waarin een uitgebreidere omschrijving van de taken in de functie van eiser en de bijbehorende belasting. Zo staat er dat zijn taken zijn: koffie en thee schenken, praatje maken met de bewoners, eten opdienen, rondje lopen met bewoners. Ook is een tabel opgenomen die de fysieke en mentale belasting van de functie per soort activiteit beschrijft. De bezwaarverzekeringsarts had met deze omschrijvingen van de werkzaamheden van eiser, die niet door eiser zijn betwist, voldoende specifieke informatie om zijn beslissing op te kunnen baseren.

2.4. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts, door te stellen dat eisers gezondheidstoestand na ziekmelding niet blijvend slechter is geworden, is uitgegaan van een onjuiste maatstaf. Het is volgens eiser niet relevant of de aandoeningen al bestonden voor aanvang dienstverband. Vastgesteld dient te worden of zijn gezondheidstoestand na ziekmelding zodanig is verbeterd dat hij zijn eigen werk weer kan doen.

2.5. De rechtbank overweegt dat volgens de bezwaarverzekeringsarts niet blijkt dat eisers gezondheidstoestand na ziekmelding blijvend slechter is geworden dan tijdens de werkzame periode.[2] De arts verwijst dus naar eisers gezondheidstoestand vóór zijn ziekmelding. De bezwaarverzekeringsarts stelt - ruim anderhalf jaar na eisers ziekmelding - vast dat eiser zijn eigen werk kan verrichten. Bij deze rapportage betrekt de arts eisers medische geschiedenis, waaronder de klachten die bestonden tijdens de werkzame periode, en zijn gezondheidstoestand op het moment van rapporteren. Eiser overlegt geen (medische) informatie die aannemelijk maakt dat deze rapportage niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, tegenstrijdigheden bevat of niet voldoende duidelijk is. Deze beroepsgrond slaagt niet.

2.6. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat het Uwv heeft nagelaten te onderbouwen waarom tot een ander oordeel is gekomen dan de bedrijfsarts. Eiser wijst daarbij op de beoordelingen van de bedrijfsarts waarin wordt vastgesteld dat hij zijn werkzaamheden niet kan verrichten. Het Uwv moet bij een andersluidend oordeel goed onderbouwen dat de situatie is veranderd en dit blijkt niet uit het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.

2.7. De rechtbank overweegt dat de hoedanigheid en beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts anders zijn dan die van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts stelt beperkingen op in het kader van re-integratie en volgens vaste rechtspraak is dit een ander soort beoordeling, met een ander doel, dan de beoordeling van de (mate van) arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsarts.[3] De rechtbank kan eiser - vanwege dit verschil in het karakter van de beoordelingsprocedures - niet volgen in de stelling dat het Uwv had moeten onderbouwen dat eisers gezondheidssituatie was veranderd ten opzichte van de vaststellingen van de bedrijfsarts.

2.8. Daarbij komt dat de beoordeling van de bedrijfsarts plaatsvond in een andere periode dan hier in geding, namelijk tussen februari en december 2023, ten opzichte van de beoordelingen van de verzekeringsartsen in augustus en oktober 2024. Dat de bedrijfsarts tot een ander oordeel kwam wil bovendien niet zeggen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten of niet voldoende duidelijk zijn. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

2.9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E. van Essen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.Th. Rietbroek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie p. 7 van het medisch onderzoeksverslag van 22 augustus 2024.

Zie p. 4 van de Medische rapportage in bezwaarschriftprocedure.

Zie o.a. Centrale Raad van Beroep, 28 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2092, r.o. 4.3.


Voetnoten

Zie p. 7 van het medisch onderzoeksverslag van 22 augustus 2024.

Zie p. 4 van de Medische rapportage in bezwaarschriftprocedure.

Zie o.a. Centrale Raad van Beroep, 28 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2092, r.o. 4.3.