ECLI:NL:RBDHA:2025:16625 - Geld lenen van kwetsbare bewoner rechtvaardigt ontslag op staande voet - 9 september 2025
Uitspraak
Essentie
De kantonrechter oordeelt dat het lenen van geld (€2.000) en het aannemen van giften (€150) van kwetsbare ouderen door een zorgmedewerker een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Dergelijk handelen is ernstig verwijtbaar, waardoor er geen recht op een transitievergoeding bestaat.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
esm/c Zaaknummer: 11718318/RP VERZ 25-50411
Beschikking van 9 september 2025
in de zaak van
[partij A], te [woonplaats] , verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: [partij A] , gemachtigde: mr. D. Pieterse,
tegen
STICHTING [partij B], te Den Haag, verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: Stichting [partij B] , gemachtigde: mr. M.M.A. Timmermans.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift,
-
het verweerschrift, met een tegenverzoek,
-
de mondelinge behandeling van 26 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2. De beschikking is bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1. Stichting [partij B] is een organisatie voor ouderenzorg. Binnen haar locatie [zorginstelling] verleent zij deze zorg intramuraal.
2.2. [partij A] , geboren [geboortedatum] 1959, is sinds 1 september 2011 in dienst bij [partij B] . De functie van [partij A] is Helpende niveau 2 plus met een loon van € 2.745,72 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantiebijslag en 8,33% einde-jaarsuitkering op basis van een 30-urige werkweek.
2.3. De CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (CAO VVT) is van toepassing.
2.4. Op 18 maart 2025 is de teamleider van [partij A] geïnformeerd door een collega over een gerucht dat [partij A] geld schuldig zou zijn aan een bewoner van Stichting [partij B] . Op 21 maart 2025 is de teamleider van [partij A] hierover met haar in gesprek gegaan. Diezelfde dag is [partij A] op non-actief gesteld.
2.5. De op non-actiefstelling is bij brief van 24 maart 2025 bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende: “Je bent op non-actief gesteld omdat er geld is weggenomen van een bewoner van afdeling [afdeling] . Het gaat om een bedrag van € 2.000,00. Tijdens het gesprek van afgelopen vrijdag heb je aan [naam 1] toegegeven dat je dit geldbedrag van de bewoner heb ‘geleend’ vanwege financiële problemen. (…) Tijdens het gesprek heb je ook aan [naam 1] verteld dat je niet weet hoe je dit bedrag moet terugbetalen.”
2.6. Op 25 maart 2025 is [partij A] in een gesprek met Stichting [partij B] gecon-fronteerd met de bevindingen van het door Stichting [partij B] uitgevoerde onderzoek. Aan het einde van het gesprek is zij op staande voet ontslagen en heeft [partij A] een verklaring ondertekend met de volgende inhoud: “Ik, [partij A] , verklaar hierbij dat ik op 10 april 2025 om 11:00 het geleende bedrag van € 2.000,- contant kom terugbrengen voor bewoner meneer [naam 2] . Op hetzelfde moment lever ik alle overige bedrijfseigendommen (werkjasjes, naambadge, tag en telefoon) in. Datum: 25-03-2025 Handtekening:”
2.7. Bij brief van 25 maart 2025 is het ontslag aan [partij A] bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende: “Op 21 maart jl. bent u op non-actief gesteld. Ik verwijs naar bijgevoegde brief (bijlage). Daarin is die op non-actief stelling aan u bevestigd en daarin is tevens aan u meegedeeld dat wij nader onderzoek zullen verrichten. Wij hebben u op 25 maart jl. uitgenodigd voor een gesprek diezelfde dag. Dit naar aanleiding van onze bevindingen naar aanleiding van voornoemd onderzoek. Vandaag hebben wij ontslag op staande voet aan u verleend. Deze brief vormt daarvan een schriftelijke bevestiging. Wij motiveren in deze brief onze beslissing. (…) Verwijt 1 Op 21 maart jl. heeft uw teamleider ontdekt dat u geld van een mannelijke bewoner, woonachtig op [afdeling] heeft geleend. Het gaat om een contant bedrag van €2.000,--. U heeft verklaard dat u dit bedrag van deze bewoner heeft ‘geleend’ vanwege financiële problemen waarmee u kampt. U weet niet hoe u dit bedrag moet terugbetalen. Een leningsovereenkomst is er niet, zo heeft u aangegeven. Tijdens ons onderzoek afgelopen dagen heeft de teamleider gesproken met voornoemde bewoner. Deze bewoner heeft aan uw teamleider verklaard dat u inderdaad uw persoonlijke financiële problemen met hem heeft gedeeld en hem er daarbij van heeft overtuigd dit bedrag groot € 2.000,-- contant aan u te lenen. Er is geen document, zijnde een leningsovereenkomst ondertekend, zo heeft de bewoner verteld. U heeft het bedrag dusver niet terugbetaald. U heeft vandaag bovendien aan ons bevestigd dat u wist, dat het lenen van geld van een bewoner, verboden is. Nu deze bewoner u bekend is en u het voorgaande heeft erkend, zien wij - mede uit privacyoverwegingen - af van het noemen van de naam deze bewoner in deze brief. Verwijt 2 Wij hebben u vandaag ook geconfronteerd met andere bevindingen uit ons onderzoek. Een andere mannelijke bewoner (wiens echtgenote op 28 februari jl. is overleden) eveneens woonachtig op [afdeling] heeft afgelopen maanden - periodiek - contant geld aan u gegeven. U heeft dit geld aangenomen. U heeft ons vandaag tijdens het gesprek bevestigd dat dit het geval is geweest. Naar uw zeggen was het in totaal € 150,-- (drie keer € 50,-). U heeft tijdens ons gesprek vandaag erkend dat het u bekend is dat u (een) dergelijk(e) bedrag(en) niet mag aannemen. (…) Onze visie op verwijt 1 en verwijt 2 Uw gedragingen zoals verwoord ten aanzien van verwijt 1 en verwijt 2 zijn volstrekt onprofessioneel en volstrekt onacceptabel. Het is in strijd met wat van een professionele zorgverlener mag en kan worden verwacht. Wij verwijzen in dat kader tevens naar onder meer de voor medewerkers geldende regels, zoals het huisreglement. Of deze gedragingen al dan niet tijdens werktijd plaatsvonden is daarbij niet relevant. Zowel de gedragingen opgesomd bij verwijt 1. als de gedragingen opgesomd bij verwijt 2. zijn los van elkaar, maar ook in onderlinge samenhang bezien, zo onacceptabel dat continuering van het dienstverband absoluut geen optie meer is. Om die reden is u vandaag verteld dat één en ander voor ons aanleiding is om u per direct op staande voet te ontslaan. (…)”
2.8. Op 28 maart 2025 heeft Stichting [partij B] melding gemaakt van het ontslag van [partij A] bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
2.9. Bij brief van 10 april 2025 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd aan [partij A] het volgende geschreven: “Op 28 maart 2025 ontving de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een melding van [zorginstelling] . De melding gaat over uw ontslag, of andere wijze van beëindiging van de samenwerking. We gaan ervan uit dat [zorginstelling] u heeft geïnformeerd over deze melding. Wat doet de IG met deze melding? Als we een melding ontvangen dan beoordelen we de inhoud van de melding. Daarbij gebruiken we alle informatie die bij ons bekend is. We zien op dit moment geen ernstig of structureel risico voor de veiligheid van cliënten, of voor het leveren van goede zorg. Om die reden sluiten wij deze melding.”
2.10. [partij A] berust in het ontslag op staande voet.
3 Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
3.1. [partij A] verzoekt de kantonrechter Stichting [partij B] te veroordelen tot I. betaling van een billijke vergoeding van € 16.474,32 bruto, II. het netto-equivalent van € 14.439,08 ter zake van een transitievergoeding, III. het netto-equivalent van € 3.905,16 bruto ter zake van niet-genoten (bovenwettelijke en extra bovenwettelijke) vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging, IV. het netto-equivalent van € 2.196,58 bruto ter zake vakantiebijslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging, V. het netto-equivalent van € 2.214,29 bruto, ter zake van het loon over 1 maart tot en met 25 maart 2025, vermeerderd met de wettelijke verhoging, VI. het netto-equivalent van € 686,16 bruto ter zake van eindejaarsuitkering, vermeerderd met de wettelijke verhoging, VII. het netto-equivalent van € 8.237,16 bruto, ter zake van vergoeding wegens onregelmatige opzegging, VIII. kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking zijn voldaan.
3.2. Volgens [partij A] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. [partij A] voert daartoe - samengevat - aan dat het ontslag niet is gegeven door een bevoegd persoon. [naam 3] , HR-medewerker is hiertoe niet bevoegd maar de bestuurder mw. [naam 4] . Daarnaast voldoet het ontslag niet aan de wettelijke regels; het is niet onverwijld gegeven, de dringende reden ontbreekt en de persoonlijke omstandigheden van [partij A] zijn niet meegewogen in de beslissing tot ontslag.
3.3. Stichting [partij B] voert verweer en stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Stichting [partij B] voert ‑ samengevat ‑ aan dat het ontslag door de bevoegde persoon is gegeven en het ontslag voldoet aan de daaraan te stellen wettelijke vereisten. Mw. [naam 3] heeft namens mw. [naam 4] het ontslag aan [partij A] gegeven en heeft daarmee bevoegd gehandeld. Het ontslag is gegeven op 25 maart 2025, vier dagen nadat [partij A] aan haar teameider bevestigd had dat zij geld had geleend van een bewoner. Stichting [partij B] heeft onderzoek gedaan in de tussenliggende dagen, waarin zich ook een weekend bevond. Daarmee is het ontslag onverwijld gegeven. Over de dringende reden voert Stichting [partij B] aan dat een helpende niveau 2 plus, de functie van [partij A] , huishoudelijke en signalerende taken uitvoert en enkele medische taken, waaronder het bieden van ondersteuning bij persoonlijke verzorging, het uitdelen van medicatie, het observeren van bewoners en het signaleren van veranderingen in welzijn of gezondheid. Hierbij staan de wensen en de behoeften van de bewoners centraal. De doelgroep binnen Stichting [partij B] zijn kwetsbare ouderen. De bewoners zijn afhankelijkheid van de medewerkers van Stichting [partij B] . Het is algemeen bekend binnen de zorgverlening dat het aannemen van geld en het lenen van geld niet is toegestaan en dat wist [partij A] . Het handelen van [partij A] is in strijd met wat van een professionele zorgverlener mag worden verwacht. In de artikelen 2.2., 4.1. en 4.2 van het Huisreglement staat dit ook met zoveel woorden. Daarnaast is er de Gedragscode voor medewerkers van Stichting [partij B] , waarin normen en waarden voor het gedrag van medewerkers worden beschreven, waaruit dit uit blijkt. Dit reglement en deze gedragscode zijn 24/7 raadpleegbaar voor medewerkers op het intranet. Tot slot geldt er ook een Beroepscode van verpleegkundigen en verzorgenden, waarin expliciet staat vermeld dat professionele grenzen in acht moeten worden genomen. In artikel 2.4. staat dat er geen financiële banden van welke aard danook worden aangegaan en geen giften in geld mogen worden aangenomen.
3.4. Stichting [partij B] heeft een tegenverzoek gedaan. Stichting [partij B] verzoekt dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling van een zogenoemde gefixeerde vergoeding en dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.000,00 netto te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 mei 2025 danwel de datum van indiening van het verweerschrift. Voorts vordert zij een verklaring voor recht dat het Stichting [partij B] is toegestaan te verrekenen al hetgeen zij op basis van deze beschikking moet voldoen aan [partij A] met hetgeen [partij A] op basis van deze beschikking moet voldoen aan Stichting [partij B] , waarbij de verrekening zich beperkt tot het bedrag dat de vorderingen tot hun vorderingen tot hun gezamenlijk beloop tenietgaan. 4. De beoordeling van het verzoek en tegenverzoek
4.1. Het gaat in deze zaak uitsluitend om de vraag of het ontslag op staande voet terecht of onterecht is gegeven. Indien het ontslag op staande voet terecht is gegeven volgt daaruit automatisch dat de verzoeken van werknemer tot betaling van de transitievergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding zullen worden afgewezen. Pas indien het ontslag ten onrechte zou zijn gegeven, komt de vraag aan de orde in hoeverre werknemer recht heeft op de transitievergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en/of een billijke vergoeding.
4.2. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De kantonrechter legt hierna uit hoe tot dit oordeel is gekomen.
Onverwijldheid
4.3. [partij A] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. De eis dat het ontslag op staande voet onverwijld moet worden gegeven brengt niet met zich dat de werkgever meteen na het ontstaan van een vermoeden van een dringende reden tot het ontslag moet overgaan. De werkgever mag enige tijd in acht nemen om onderzoek te doen en om juridisch advies in te winnen. Wel moet de werkgever daarbij voldoende voortvarend handelen.
4.4. In dit geval staat vast dat de teamleider van [partij A] haar op vrijdag 21 maart 2025 heeft gevraagd naar het gerucht of zij geld heeft geleend van bewoner [naam 2] . Vast staat dat [partij A] dit heeft erkend. Ook staat vast dat zij direct op non-actief is gesteld in afwachting van onderzoek. Met het op dinsdag 25 maart 2025 aan [partij A] gegeven ontslag heeft Stichting [partij B] – ook gezien het feit dat er een weekend tussen zit en er onderzoek is gedaan – voldoende voortvarend gehandeld. Het ontslag is daarmee onverwijld gegeven.
Bevoegd gegeven ontslag
4.5. Dat het ontslag is gegeven door een onbevoegd persoon, is door Stichting [partij B] gemotiveerd weersproken. Met de door Stichting [partij B] overgelegde verklaring van bestuurder [naam 4] is voldoende onderbouwd dat het door HR-medewerker [naam 3] gegeven ontslag namens haar is gegeven. Daarmee staat vast dat het ontslag namens Stichting [partij B] is gegeven.
Dringende reden
4.6. Vervolgens moet worden beoordeeld of er een dringende reden voor ontslag op staande voet is. Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.
4.7. Vast staat dat een bewoner van Stichting [partij B] op verzoek van [partij A] aan haar als zorgmedewerker in dienst van Stichting [partij B] een bedrag van € 2.000,00 heeft geleend, en dat [partij A] een datum voor terugbetaling die de bewoners had gesteld niet is nagekomen. Tevens staat vast dat [partij A] driemaal een bedrag van € 50,00 van een andere bewoner heeft aangenomen. [partij A] werkt als zorgverlener met een kwetsbare doelgroep. Uit hoofde van haar functie dient zij een professionele houding bij haar werk te hebben. In het Huishoudelijk reglement, de binnen Stichting [partij B] geldende gedragscode en in de beroepscode voor verpleegkundigen en verzorgenden staat dat het niet is toegestaan financiële banden aan te gaan met de zorgvrager. Dat [partij A] niet bekend was met de inhoud van het Huishoudelijk reglement, deze gedragscode en deze beroepscode ondanks dat zij al ruim 13 jaar werkzaam is voor Stichting [partij B] komt de kantonrechter niet geloofwaardig voor. Onweersproken staat vast dat al deze reglementen en codes voor haar raadpleegbaar zijn en dat de medewerkers hier ook mondeling op worden gewezen. Dat [partij A] weet dat er geen financiële banden mogen worden aangegaan door verzorgenden blijkt ook uit het feit dat zij dit heeft erkend in het gesprek van 25 maart 2025. Maar ook al zou [partij A] niet op de hoogte zijn geweest van de inhoud van het reglement en de gedrags- en beroepscode, dan nog had het van een ervaren en professionele zorgverlener die één op één werkt met kwetsbare ouderen verwacht mogen worden dat zij op grond van algemeen bekende gedragsregels in haar functie van helpende geen financiële banden aangaat met één of meerdere van de bewoners door het aannemen van geld of het lenen van geld. Dit ook vanwege de vertrouwensrelatie die zij uit hoofde van haar functie heeft met de bewoners. Het aangaan van de lening van € 2.000,00 met een bewoner van Stichting [partij B] en het aannemen van driemaal een bedrag van € 50,00 van een andere bewoner van Stichting [partij B] leveren daarmee een dringende reden op, die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Dat sprake is van een dertienjarig dienstverband waarin [partij A] naar behoren heeft gefunctioneerd en dat het ontslag op staande voet ingrijpende gevolgen voor haar heeft, doet daaraan gelet op de aard van de dringende reden onvoldoende af. Het ontslag op staande voet blijft dan ook in stand.
Transitievergoeding, billijke vergoeding en (on)regelmatige opzegging
4.8. Het verzoek om Stichting [partij B] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt afgewezen. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor het ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden brengen in dit geval ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [partij A] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Daarom is geen transitievergoeding verschuldigd.
4.9. Wel is Stichting [partij B] in beginsel gehouden het salaris van [partij A] aan haar te betalen over de periode 1 maart tot en met 25 maart 2025, met vakantiebijslag, vakantie-uren en eindejaarsuitkering. Daarbij wordt uitgegaan van de door Stichting [partij B] in haar verweerschrift gestelde bedragen. Dit omdat [partij A] deze niet heeft weersproken en voor zover zij hogere bedragen heeft gevorderd, zij het meerdere niet heeft onderbouwd.
4.10. Echter, Stichting [partij B] stelt zij een voor verrekening vatbaar tegenverzoek heeft ter zake van schadevergoeding ex art. 7:677 BW en een bedrag van € 2.000,00 netto ter zake de geldlening die hoger is dan het resterende loonverzoek. Daarom hoeft zij de vorderingen van [partij A] niet te voldoen. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.11. Het verzoek van Stichting [partij B] om [partij A] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde vergoeding wordt toegewezen, om de volgende reden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] aan Stichting [partij B] door haar handelen een dringende reden gegeven om haar op staande voet te ontslaan. Dit leidt ertoe dat [partij A] aan Stichting [partij B] de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 en 3 BW verschuldigd is. De hoogte van de gefixeerde schadevergoeding is krachtens artikel 7:677 lid 3 sub a BW in geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Het gaat hierbij om de termijn van opzegging die de dringende reden gevende partij in acht had moeten nemen indien hij op de datum van opzegging wegens een dringende reden zelf zou hebben opgezegd, in dit geval dus de opzegtermijn van [partij A] te weten één maand.
4.12. Stichting [partij B] vordert ook het door [partij A] van een bewoner geleende geldbedrag van € 2.000,00 netto. Dit bedrag heeft [partij A] niet aan de bewoner terugbetaald, Stichting [partij B] heeft dit bedrag aan de bewoner betaald en heeft nu een vorderingsrecht op [partij A] . [partij A] verweert zich hiertegen. Zij stelt dat deze vordering niet voortvloeit uit (het einde van) de arbeidsovereenkomst tussen partijen en bovendien niet rechtsgeldig is gecedeerd. Zij heeft geen bericht van de cessie gekregen van Stichting [partij B] . De kantonrechter wijst dit bedrag ook toe. Dit omdat de vordering (op juiste wijze) is gecedeerd en – ook al is het met dit verweerschrift – aan [partij A] kenbaar is gemaakt. Het is bovendien een vordering die voortvloeit uit het einde van de arbeidsovereenkomst, omdat dit bedrag mede de reden is voor het einde van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast is het in redelijkheid niet van Stichting [partij B] te vergen om hiervoor een andere procedure tegen [partij A] te starten, wat overigens ook niet in het belang van [partij A] is gezien de extra kosten die met een dergelijke procedure gepaard gaan.
4.13. Dit brengt met zich dat Stichting [partij B] een vordering heeft op [partij A] . Praktisch heeft al verrekening plaatsgevonden, maar onduidelijk is of [partij A] hiermee alles heeft gekregen waar zij recht op heeft en anderzijds of Stichting [partij B] nog een vordering heeft op [partij A] . Dit blijkt evenmin uit de door Stichting [partij B] overgelegde eindafrekening. Onder de beslissing worden daarom alle vorderingen apart vermeld. Daarbij wordt ook de door Stichting [partij B] gevorderde verklaring voor recht toegewezen dat het haar toegestaan is om te verrekenen.
4.14. Er is geen reden voor het toewijzen van wettelijke verhoging over de door [partij A] gevorderde, omdat er terecht door Stichting [partij B] is verrekend.
proceskosten in verzoek en tegenverzoek
4.15. De kantonrechter veroordeelt [partij A] in de kosten van de procedures.
5 De beslissing
De kantonrechter
op het verzoek
5.1. veroordeelt Stichting [partij B] tot betaling aan [partij A] het netto-equivalent van de volgende bedragen:
-
€ 525,29 bruto ter zake van vakantie-uren,
-
€ 2.146,80 bruto ter zake van vakantiebijslag,
-
€ 2.146,80 bruto ter zake van achterstallig loon over de periode 1 tot en met 25 maart 2025,
-
€ 870,61 bruto ter zake van eindejaarsuitkering,
op het tegenverzoek
5.2. veroordeelt [partij A] tot betaling aan Stichting [partij B] van de gefixeerde vergoeding van € 2.965,38 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking,
5.3. veroordeelt [partij A] tot betaling aan Stichting [partij B] van een bedrag van € 2.000,00 netto te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking,
5.4. verklaart voor recht dat het Stichting [partij B] is toegestaan te verrekenen al hetgeen zij op basis van deze beschikking moet voldoen aan [partij A] met hetgeen [partij A] op basis van deze beschikking moet voldoen aan Stichting [partij B] , waarbij de verrekening zich beperkt tot het bedrag dat de vorderingen tot hun gezamenlijk beloop tenietgaan,
op het verzoek en het tegenverzoek
5.5. veroordeelt [partij A] in de kosten van de procedure die aan de kant van Stichting [partij B] worden begroot op € 814,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij A] niet tijdig aan die veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij ook de kosten van betekening betalen,
5.6. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.
Artikel 7:673 lid 7, onder c, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.