ECLI:NL:RBDHA:2025:16502 - Rechtbank Den Haag - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18193
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en
(gemachtigde: [gemachtigde]).
1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de minister om de opvolgende asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser voert een aantal beroepsgronden tegen dit besluit aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van de minister.
Procesverloop
2. Eiser heeft op 19 juni 2024 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 april 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
De opvolgende asielaanvraag
3. Eiser legt aan deze opvolgende asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft opnieuw asiel aangevraagd omdat hij nieuwe informatie heeft waaruit blijkt dat hij nog steeds wordt gezocht door de autoriteiten. Eiser heeft een tweetal arrestatiebevelen overgelegd waarmee hij dat meent aan te tonen. Hij kan daarom niet terugkeren naar Irak.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling van deze aanvraag. Hij baseert deze beslissing op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De overgelegde arrestatiebevelen zijn op 29 september 2024 onderzocht door Bureau Documenten. De conclusie van dit onderzoek luidt dat deze documenten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. De documenten kunnen het eerder ongeloofwaardige geachte relaas niet aannemelijk maken. De documenten zijn dus niet aan te merken als nieuwe relevante elementen of bevindingen.
Heeft de minister onzorgvuldig gehandeld door de resultaten van het onderzoek pas bij het gehoor aan eiser bekend te maken?
5. Eiser betoogt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door de resultaten van het onderzoek pas aan hem bekend te maken bij het nader gehoor. Eiser heeft zich daardoor niet zorgvuldig kunnen voorbereiden op dat nader gehoor, terwijl de vragen die daarbij zijn gesteld vooral gingen over de resultaten van het onderzoek.
5.1. De rechtbank stelt voorop dat het zorgvuldigheidsbeginsel de minister verplicht om eiser in staat te stellen om zijn standpunten te verdedigen. Dit vereist dat hij eiser de gelegenheid moet geven om te reageren op een onderzoek waarop hij zijn conclusie mede wil baseren.
Heeft de minister onzorgvuldig gehandeld door uit te gaan van de juistheid van het advies zonder eiser eerst de gelegenheid te bieden om een contra-expertise uit te voeren?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte uitgaat van de juistheid van de conclusies in het advies en de minister het daarom niet mag gebruiken. Eiser voert daartoe aan dat in eerdere procedures door eiser verstrekte documenten op het ene moment als echt en op het andere moment als frauduleus zijn beoordeeld. De adviezen van Bureau Documenten zijn dus niet zo betrouwbaar als de minister stelt. Zo werd in 1998 niet getwijfeld aan de nationaliteit van eiser. Hij kreeg toen een tijdelijke verblijfsvergunning op grond van het beleid dat gold voor mensen uit Irak. In 2008 is geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking kwam voor het generaal pardon omdat zijn paspoort vals zou zijn. Datzelfde paspoort is in 2018 alsnog als echt bestempeld.
6.1. De rechtbank stelt voorop dat een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies is aan de minister ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Dat volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.1.1. De rechtbank oordeelt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden geeft om te twijfelen aan het onderzoek en de minister daarvan mocht uitgaan. De conclusie over de overgelegde arrestatiebevelen is helder: deze documenten zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. De documenten kunnen het eerder ongeloofwaardige geachte relaas daarom niet aannemelijk maken. De rechtbank oordeelt dat de minister hierbij terecht stelt dat eiser geen logische verklaring heeft gegeven op basis waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de conclusies van Bureau Documenten. De minister heeft bovendien die verklaring terecht betrokken bij beoordeling van bewijswaarde van het onderzoek. De minister heeft hierbij terecht benadrukt dat het betoog dat de arrestatiebevelen mogelijk zijn opgemaakt door de partijen waarmee eiser problemen heeft om te proberen hem te pakken te krijgen, een vermoeden of een aanname betreft waarom deze documenten niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven zouden zijn. Dit is echter geen betwisting van de conclusies uit het onderzoek.
6.1.2. Ook de enkele niet onderbouwde stelling dat een contra-expert is benaderd is geen gemotiveerde betwisting als hiervoor bedoeld. De minister heeft hierin ook geen reden hoeven zien om de besluitvorming aan te houden. Dat eiser voornemens is een tegenonderzoek te laten doen omdat hij zich niet kan vinden in de resultaten van het onderzoek en ervan overtuigd is dat de documenten afkomstig zijn uit Irak en door de politie aan zijn broer en zus zijn overhandigd, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser pas in beroep een document heeft overgelegd waaruit volgt dat er een offerte voor een contra-expertise is aangevraagd. Deze offerte heeft overigens geen vervolg gekregen.
6.1.3. De minister heeft bovendien de stelling van eiser over de eerdere onjuiste adviezen deugdelijk gemotiveerd weerlegd door uit te leggen dat de documenten die vals zijn beoordeeld niet dezelfde zijn als de documenten die later echt zijn bevonden. De minister stelt zich op het standpunt dat over het overgelegde paspoort nooit is gesteld dat dat document vals is. De door eiser in 2008 overgelegde documenten, namelijk een identiteitskaart, nationaliteitsverklaring en rijbewijs, zijn wel beoordeeld als vals.
Heeft de minister ten onrechte geconcludeerd dat de door eiser overgelegde landeninformatie niet is aan te merken als nieuwe relevante elementen en bevindingen? 7. Eiser betoogt dat hij, anders dan de minister stelt, wel nieuwe relevante elementen en bevindingen heeft overgelegd omdat zijn problemen worden onderbouwd door openbare bronnen. Eiser wijst in dat kader op een brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN), waaruit blijkt dat bloedwraak voorkomt in Irak.
7.1. De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat ook de brief van VWN niet is aan te merken als nieuw relevant element of bevinding. Hij heeft dit standpunt ook deugdelijk gemotiveerd. De bevestiging in het landenbeleid dat er mensen in Irak zijn met vergelijkbare problemen zoals eiser die beschrijft in zijn asielrelaas vormt geen nieuw element, omdat dit al bekend was en deze landeninformatie ook al is betrokken in de eerdere procedures waarin is geoordeeld over dat relaas. Het relaas is vervolgens ongeloofwaardig geacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister rekening moeten houden met de bijzondere omstandigheden van het geval? 8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bijzondere feiten en omstandigheden die hier spelen. Hij voert daartoe aan dat aan eiser ten onrechte een vergunning is onthouden op grond van het generaal pardon door een eerdere onjuiste beoordeling van de door eiser overgelegde stukken. De minister is ervan uitgegaan dat eiser een vals paspoort zou hebben overgelegd, terwijl de rechter later heeft vastgesteld dat zijn paspoort wel echt was.
8.1. De minister stelt zich primair op het standpunt dat bijzondere feiten en omstandigheden op zichzelf geen grond vormen om verblijfsrechten te verkrijgen en hij daarom niet is gehouden hier rekening mee te houden. Subsidiair benadrukt de minister dat eisers stelling dat hij het generaal pardon is misgelopen reeds is beoordeeld in een eerdere procedure. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond heeft daarover in haar uitspraak van 15 mei 2018
8.2. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat de bijzondere feiten en omstandigheden als aangevoerd door eiser op zichzelf geen grond zijn voor het verkrijgen van verblijfsrechten zoals een verblijfsvergunning asiel. Een oordeel over eisers identiteit is onderdeel van de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Echter, aan die inhoudelijke beoordeling komt de minister niet toe. Het bestreden besluit is een beslissing op een opvolgende asielaanvraag. Bij een dergelijke opvolgende aanvraag toetst de minister eerst of eiser nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Pas als dat het geval is volgt een inhoudelijke beoordeling. De minister heeft ter beoordeling van deze aanvraag van eiser alle in dat kader relevante feiten en omstandigheden betrokken en geconcludeerd dat eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft aangevoerd. De minister komt dus niet toe aan de inhoudelijke beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ABRvS 22 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1162, r.o. 2.9.2.
Dit zou volgen uit de uitspraak van de Rb. Den Haag, zp. Roermond 15 mei 2018, NL18.6973 (niet gepubliceerd).
Onder meer ABRvS 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1764 en ABRvS 22 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2765.
ABRvS 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1764, r.o. 4.2.
Onderzoeksnummer 3487.06, zie p. 3 van het bestreden besluit.
Onderzoeksnummer 4482.09, 4435.09 en volgnummer 955219 en 955220, zie p. 3 van het bestreden besluit.
Rb. Den Haag, zp. Roermond 15 mei 2018, NL18.6973 (niet gepubliceerd).