Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16492 - Rechtbank Den Haag - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:164924 september 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.39561

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum], van Syrische nationaliteit, V-nummer: [v-nummer:], (gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

  1. De minister heeft op 19 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw[1] opgelegd.

1.2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:

(zware gronden) 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek; (lichte gronden) 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb[2] heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.

Voortraject

  1. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.

Grondslag

  1. Eiser valt onder de categorie vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 59a van de Vw. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd. De rechtbank stelt daarnaast vast dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Op 11 december 2024 heeft Kroatië akkoord gegeven op het door Nederland ingediende claimverzoek. De minister heeft op 25 maart 2025 een overdrachtsbesluit genomen en hij heeft op 19 augustus 2025 de overdracht van eiser aangekondigd bij de autoriteiten van Kroatië.

Gronden

  1. De rechtbank stelt vast dat eiser de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet heeft betwist. Ambtshalve toetsend ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Alle in de maatregel genoemde zware en lichte gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Er bestaat dan ook voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

Lichter middel

  1. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat eiser bij een eerder geplande overdracht op 9 juni 2025 niet is verschenen, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat dan ook niet om de overdracht van eiser te verzekeren. De stelling van eiser dat bij de eerder geplande overdracht sprake zou zijn geweest van een misverstand en dat hij de bedoeling van de overdracht niet zou hebben begrepen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft deze stelling niet nader onderbouwd. In de maatregel is de gang van zaken rondom deze eerder geplande overdracht besproken: op 4 juni 2025 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd over deze geplande overdracht en zijn de vluchtgegevens persoonlijk aan hem meegedeeld, en is op 8 juni 2025 de ophaaltijd door het COa[3] op zijn bed neergelegd, omdat hij niet aanwezig was.

7.1. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van medische omstandigheden of persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarbij de minister aanleiding had moeten zien om eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De stelling van eiser dat er te summier is ingegaan op zijn zienswijze ten aanzien van het opleggen van de maatregel van bewaring en dat hier meer op doorgevraagd had moeten worden, volgt de rechtbank niet. Tijdens het gehoor en in de maatregel wordt namelijk uitvoerig ingegaan op de door eiser aangevoerde omstandigheden. Eiser heeft bovendien niet onderbouwd welke omstandigheden de minister hierdoor niet heeft kunnen betrekken bij zijn beoordeling.

Voortvarendheid en zicht op overdracht

  1. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestaat. De minister heeft op de dag van de inbewaringstelling zelf, namelijk op 19 augustus 2025, de overdracht van eiser aangekondigd bij de autoriteiten van Kroatië. Daarnaast heeft de minister op 20 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd, en staat er een vlucht gepland voor eiser op 2 september 2025.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.