Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/8372

(gemachtigde: mr. M.A. Spek)

en

(gemachtigde: [naam] ).

  1. Deze uitspraak gaat over de weigering van het Uwv om aan eiser per 18 september 2023 (de datum in geding) een uitkering te verstrekken op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In bezwaar is het Uwv bij die weigering gebleven. Eiser is het daar niet eens omdat hij het onderzoek in bezwaar onzorgvuldig acht, de vastgestelde belastbaarheid onvoldoende vindt, de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet passend acht en vindt dat het arbeidsdeskundig rapport in bezwaar een motiveringsgebrek bevat. Aan de hand van deze (hier samengevat weergegeven) beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit waarbij het Uwv het bezwaar van eiser tegen de weigering van de WIA-uitkering ongegrond heeft verklaard.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op 15 juni 2023 een aanvraag ingediend voor toekenning van een uitkering op grond van de Wet WIA.

2.1. Met het besluit van 27 november 2023 heeft het Uwv de WIA-uitkering geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid 34,70% bedraagt. Aan de weigering liggen een arbeidsdeskundige en verzekeringsgeneeskundige beoordeling ten grondslag. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 27 oktober 2023 (de FML) waarin beperkingen zijn opgenomen voor de rubrieken ‘Dynamische handelingen’ en ‘Statische houdingen.’

2.2. Met het bestreden besluit op bezwaar van 30 september 2024 is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 november 2023 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen eveneens een arbeidsdeskundige en verzekeringsgeneeskundige beoordeling ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in de door eiser in bezwaar overgelegde informatie geen aanleiding gezien om meer of andere beperkingen aan te nemen dan als neergelegd in de FML van 27 oktober 2023.

2.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft aanvullende gronden ingediend.

2.4. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft op de aanvullende gronden gereageerd met een aanvullend verweerschrift.

2.5. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door J. Lakjaa, tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.

3.1. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.[1]

3.2. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat het Uwv besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.

Is het medisch onderzoek in bezwaar onvoldoende zorgvuldig geweest? 4. Eiser betoogt dat het onderzoek in bezwaar onvoldoende zorgvuldig is geweest. In dit verband merkt eiser op dat de verzekeringsarts b&b geen persoonlijk contact met hem heeft gehad.

4.1. De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en onderzoek door de primaire verzekeringsarts waarvan de resultaten zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag, dat wat tijdens de bezwaarprocedure aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts b&b inhoudelijk gereageerd op de bezwaargronden. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.

4.2. Voor zover eiser met zijn opmerking dat in bezwaar geen spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden betoogt dat het medisch onderzoek in zoverre onzorgvuldig is geweest, volgt de rechtbank hem hierin niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt als uitgangspunt dat een spreekuurcontact met een verzekeringsarts b&b moet plaatsvinden als de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist én in de primaire fase geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts heeft plaatsgehad.[2] Eiser heeft in de primaire fase echter een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts gehad, die hem ook lichamelijk heeft onderzocht en mede op basis daarvan beperkingen heeft vastgesteld die in de FML zijn neergelegd.

Is de vastgestelde belastbaarheid van eiser voldoende? 5. Eiser betoogt dat in de FML meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen op het onderdeel duwen en trekken en dat nog maar de vraag is of hij zijn (nu nog forse) lichaamsgewicht kan inzetten als hij is afgevallen, zoals hem is geadviseerd. Over de overige door hem in bezwaar benoemde punten van de FML stelt eiser dat hij betwist dat het niet nodig is om uitgebreidere beperkingen aan te nemen. Hij heeft een kruk nodig en heeft vaak pijn, wat hem beperkt in zijn bewegingen.

5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen onjuist te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ernst van de lichamelijke klachten van eiser is onderschat. Deze klachten zijn in het medisch onderzoek erkend en hebben geleid tot het opnemen van diverse beperkingen in de FML. Het is niet medisch objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. Eiser heeft geen aanvullende medische (en andere) informatie in het geding gebracht die ziet op de datum in geding op basis waarvan twijfel over de beoordeling van zijn lichamelijke klachten door de verzekeringsartsen had kunnen ontstaan.[3] Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren klachten en beperkingen, waarvan ter zitting duidelijk is geworden dat die niet zijn afgenomen maar integendeel hebben geleid tot een melding van toegenomen klachten, concludeert de rechtbank dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op de datum in geding.

  1. Uit het voorgaande volgt dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.

Zijn de geduide functies passend en is het arbeidsdeskundig rapport in bezwaar toereikend gemotiveerd?

  1. Eiser betoogt dat de geduide functies niet passend zijn en dat in het arbeidsdeskundig rapport in bezwaar niet op passende wijze wordt ingegaan op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd over de geduide functies ‘inpakker’ en ‘textielproductenmaker.’

7.1. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar heeft aangevoerd dat in de functie ‘inpakker’ staande een doos met koekjes moet worden gepakt en vervolgens al lopend moet worden verplaatst, wat eiser stelt niet te kunnen. Over de functie ‘textielproductenmaker’ heeft eiser in bezwaar aangevoerd dat een machine moet worden bediend met een voetpedaal waar hij vanwege zijn knieklachten de kracht niet voor stelt te hebben, wat de reden is dat hij ook geen auto meer rijdt. Verder heeft eiser gesteld dat die functie ook niet geschikt is vanwege belasting op onderdeel 3.5 van de FML (stof). Volgens eiser is de arbeidsdeskundige b&b hier niet gemotiveerd op ingegaan.

7.2. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij eiser zijn vastgesteld, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Het betoog van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet (volledig) kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. Bij het selecteren van functies die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren zijn echter niet de door hem ervaren klachten en beperkingen leidend, maar de beperkingen die in de FML zijn vastgelegd. Zoals hiervoor overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen.

7.3. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b met de overweging dat in de aanvullende bezwaargronden is uitgegaan van meer of andere beperkingen dan door de verzekeringsarts zijn aangenomen, weliswaar beknopt maar niettemin voldoende gemotiveerd op deze bezwaargronden heeft gereageerd, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.

7.3.1. Dat eiser stelt niet in staat te zijn een doos met koekjes te pakken en die lopend te verplaatsen, vindt geen steun in de FML. Daarin zijn weliswaar beperkingen aangenomen voor tillen, dragen en lopen, maar dat de functie van inpakker die beperkingen overschrijdt, is niet gebleken. Voor ‘Stof, rook, gassen en dampen’ (onderdeel 3.5 van de FML) zijn door de verzekeringsarts in het geheel geen beperkingen aangenomen, zodat het noemen van die beperking niet leidt tot het oordeel dat deze functie ongeschikt is.

7.3.2. Dat eiser over de functie ‘textielproductenmaker’ stelt dat hij als gevolg van zijn knieklachten niet in staat is een machine met een voetpedaal te bedienen, vindt evenmin steun in de FML. Er zijn immers door de verzekeringsarts geen beperkingen voor het dynamisch handelen aangenomen die steun bieden voor de door eiser gestelde beperking om een machine met een voetpedaal te kunnen bedienen. Voor het oordeel dat de belastbaarheid van eiser met deze functie wordt overschreden, bestaat dan ook geen grond.

7.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de arbeidsdeskundige component van het bestreden besluit op goede gronden berust.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv de WIA-uitkering per de datum in geding terecht heeft geweigerd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99, r.o. 4.5.2.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0845.


Voetnoten

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99, r.o. 4.5.2.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0845.