ECLI:NL:RBDHA:2025:16199 - Rechtbank Den Haag - 29 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38984
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).
Procesverloop
- Bij besluit van 13 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.
[1] Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
-
Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld aan de uitzetting van eiser?
- Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft namelijk enkel een vlucht geboekt op 25 augustus 2025.
4.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. De minister heeft namelijk op 19 augustus 2025, de zesde dag van de inbewaringstelling, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op 20 augustus 2025 is de aanvraag voor een laissez-passer (lp) verzonden aan de Roemeense autoriteiten. Vervolgens is op 22 augustus 2025 het akkoord op de lp-aanvraag ontvangen. Ook heeft de minister op 25 augustus 2025 een vlucht aangevraagd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. Het betoog van eiser dat de minister enkel een vlucht heeft aangevraagd, volgt de rechtbank niet. Uit het voorgaande blijkt namelijk dat de minister meer vertrekhandelingen heeft ondernomen dan alleen het boeken van een vlucht.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel? 5. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gelet op dat eiser vijf maanden in Roemenië heeft verbleven en zijn verklaring dat zijn Roemeense identiteitskaart bij een vriend ligt. Eiser betoogt dat hem het vertrouwen had moeten worden gegeven dat hij uit eigen beweging Nederland zou verlaten.
5.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister mag eiser in bewaring houden omdat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, wat blijkt uit de (onbetwiste) gronden van de bewaringsmaatregel. De inbewaringstelling is in dit geval noodzakelijk om eisers uitzetting veilig te stellen. De minister heeft terecht geconcludeerd dat er in dit specifieke geval geen minder dwingende, maar even effectieve maatregelen beschikbaar waren dan de inbewaringstelling. De minister heeft in de maatregel van bewaring terecht aangegeven dat eiser heeft verklaard dat hij niet naar Roemenië wil terugkeren. Dat eiser niet terug wil keren naar Roemenië heeft hij ook bevestigd op de zitting en is daarnaast terug te lezen in het gehoor voorafgaand zijn inbewaringstelling.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Proces-verbaal van gehoor (M110) van 13 augustus 2025, pagina 4. Gehoormedewerker: ‘‘Kunt en wilt u terug naar uw land?’’, waarop eiser antwoordt: ‘‘Nee, ik wil niet terug. Ik heb niets te doen in Roemenië. Er is daar armoede. Hier kan ik wel leven, maar daar niet.’’
Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.