ECLI:NL:RBDHA:2025:16182 - Rechtbank Den Haag - 29 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42196
[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet verlenen van uitstel van vertrek om medische redenen.
[1] Eiseres heeft op 24 mei 2024 om uitstel van vertrek om medische redenen verzocht. De minister heeft met het besluit van 7 juli 2024 de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2024 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om toepassing artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
-
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
- Eiseres heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Zij heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij diabetes mellitus (suikerziekte) heeft. De minister baseert de afwijzing van de aanvraag op het BMA-advies van 25 juni 2024.
Heeft de minister het bestreden besluit onbevoegd genomen?
- Eiseres wijst erop dat het primaire besluit van 7 juli 2024 is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op dat moment niet bevoegd was om op de aanvraag van eiseres te beslissen. Door dat gebrek in het besluit van 7 juli 2024 kan het bezwaar van eiseres niet worden aangemerkt als kennelijk ongegrond. Gezien dit gebrek had de minister eiseres in bezwaar een proceskostenvergoeding moeten toekennen.
5.1. De rechtbank is met de minister van oordeel dat er geen sprake is van een bevoegdheidsgebrek, maar van een ondertekeningsgebrek. Voor de rechtbank is voldoende aangetoond dat de minister het besluit heeft genomen en dat enkel de wijze van ondertekenen nog niet was aangepast op de nieuwe situatie. Er is derhalve sprake van een kennelijke verschrijving in de ondertekening
Had de minister eiseres uitstel van vertrek moeten verlenen? 6. Eiseres voert aan dat de inhoud van het BMA-advies niet overeenkomt met de beschikbare medische informatie over eiseres. Uit het BMA-advies volgt dat bij het uitblijven van een behandeling op korte termijn geen medische noodsituatie wordt verwacht. Volgens eiseres blijkt uit de verklaring van behandelend arts [persoon A] van 17 juni 2024 dat de behandeling een gunstig verloop kan hebben als de medicatie goed is ingesteld. Uit het recente medische dossier van eiseres volgt dat de behandeling nog niet is ingesteld. De minister stelt zich volgens eiseres ten onrechte op het standpunt dat het niet goed ingesteld zijn van een behandeling niet relevant is. Dat is een medisch oordeel waarvoor de minister niet de vereiste deskundigheid bezit. De minister heeft volgens eiseres niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Daarnaast voert eiseres aan dat de minister ten onrechte stelt dat uitzetting naar Sri Lanka niet zal leiden tot een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. In Sri Lanka is volgens eiseres een tekort aan medicatie tegen suikerziekte. Uit het medisch advies blijkt dat het uitblijven van behandeling bij diabetes tot een levensbedreigende situatie kan leiden.
6.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft geen aanknopingspunten overgelegd om te twijfelen aan de kwaliteit en betrouwbaarheid van het BMA-advies. Daar komt bij dat het advies van arts [persoon A] van 17 juni 2024 middels het formulier ‘Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ bij de beoordeling is betrokken. Bovendien valt niet in te zien waarom de door eiseres geciteerde inhoud van dat advies afdoet aan de inhoud van het BMA-advies. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het BMA-advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister voldaan heeft aan de vergewisplicht die volgt uit artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister mocht zich op basis van dit advies op het standpunt stellen dat het uitblijven van medische behandeling op korte termijn niet leidt tot een medische noodsituatie en eiseres bij terugkeer geen reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het feit dat een tekort bestaat aan medicatie tegen suikerziekte in Sri Lanka niet relevant is voor de aanvraag om uitstel van vertrek om medische reden. Er wordt enkel gekeken of eiseres in staat is om te reizen. Daar komt bij dat uit het BMA-advies volgt dat bij gebrek aan medicatie voor eiseres op korte termijn geen medische noodsituatie te verwachten is en dat bij het uitblijven van behandeling alleen licht problemen zijn te verwachten.
Heeft de minister eiseres ten onrechte niet gehoord? 7. Eiseres stelt dat de minister het bezwaarschrift ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en daarmee niet had mogen afzien van het horen van eiseres.
7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel het horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb uitgangspunt is, kan daar onder omstandigheden van worden afgezien. Eén van die omstandigheden is als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Uit vaste rechtspraak
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen uitstel van vertrek krijgt en dat het terugkeerbesluit gehandhaafd blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 64 van de Vreemdelingenwet.
ABRvS, 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:765, r.o. 3.1
Artikel 7:15, tweede lid, Awb.
ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.