ECLI:NL:RBDHA:2025:16116 - Rechtbank Den Haag - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27763
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Kanters).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Beoordeling door de rechtbank
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2007 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Op 8 juni 2024 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Op 23 mei 2025 is eiser niet verschenen bij het nader gehoor. Verweerder heeft daarom op diezelfde dag een voornemen uitgebracht, waarin staat dat verweerder van plan is om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen nu eiser geen reden heeft opgegeven voor het niet verschijnen. Eiser heeft op dit voornemen gereageerd middels een zienswijze, die hij op 8 juni 2025 heeft opgestuurd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Eiser is niet verschenen bij het nader gehoor, omdat hij te horen had gekregen dat zijn moeder – die in Jemen verblijft – met spoed was opgenomen op de intensive care. Eiser is daarom naar vrienden buiten het asielzoekerscentrum gegaan voor steun in deze moeilijke tijd. Eiser wijst erop dat hij minderjarig was en volledig overstuur was door dit nieuws. Er is geen sprake geweest van verwijtbaar gedrag. Het samenvallen van het niet verschijnen bij het nader gehoor en de mob-melding volstaat niet als grond voor de buitenbehandelingstelling van de aanvraag. In dit kader verwijst eiser ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2024.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk dat eiser op 12 juni 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting meegedeeld dat zij contact heeft met eiser en dat het laatste contact kort voorafgaand aan de zitting heeft plaatsgevonden. Gelet daarop neemt de rechtbank aan dat sprake is van procesbelang. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Buitenbehandelingstelling
5. Uit artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw volgt dat verweerder een asielaanvraag buiten behandeling kan stellen indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
Verweerder heeft in zijn beleid, neergelegd in paragraaf C2/8 van de Vc,
6. Uit het voornemen blijkt dat verweerder op 23 mei 2025, de dag waarop eiser niet is verschenen bij het nader gehoor, contact heeft gehad met de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft toen laten weten dat zij van eiser berichten heeft ontvangen waarin staat dat hij vanwege de ziekenhuisopname van zijn moeder niet zal verschijnen voor het gehoor. In de zienswijze heeft eiser dit nader toegelicht en verzocht om een nieuwe datum te bepalen voor het nader gehoor.
7. Verweerder heeft slechts overwogen dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat daarom ervan wordt uitgegaan dat hij geen behoefte heeft aan het bepalen van een nieuwe datum voor het gehoor. In het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd gereageerd op de door eiser aangevoerde omstandigheden. Verweerder heeft niet kenbaar beoordeeld of deze omstandigheden maken dat eiser een geldige reden had om niet te verschijnen bij het gehoor. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd dat de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw buiten behandeling kon worden gesteld. De rechtbank merkt hierbij op dat het met onbekende bestemming vertrekken redengevend kan zijn om een asielaanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Dit artikel ligt echter niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Het beroep is reeds daarom gegrond.
Terugkeerbesluit
8. Uit het arrest Ararat volgt dat verweerder verplicht is om het beginsel van non-refoulement in alle fasen van de terugkeerprocedure te eerbiedigen.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eisers handelswijze – het vertrekken met onbekende bestemming zonder opgave van reden – aanleiding geeft om aan te nemen dat het terugkeerbesluit (zonder nader onderzoek) kan worden genomen zonder schending van het beginsel van non-refoulement.
10. Er is tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waardoor het op de weg van verweerder had gelegen te onderzoeken of het beginsel van non-refoulement zich verzet tegen de uitvoering van het tegen hem uitgevaardigde terugkeerbesluit. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder dit echter niet heeft gedaan. Het bestreden besluit komt ook hierom voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsvereiste, neergelegd in artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hiervoor geeft de rechtbank verweerder een termijn van acht weken.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt verweerder op om binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 27 augustus 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vreemdelingenwet 2000.
ECLI:NL:RVS:2024:2604.
Een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU).
Vreemdelingencirculaire 2000.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024 in de zaak Ararat, C-156/23, ECLI:EU:C:2024:892.