Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15912 - Rechtbank Den Haag - 26 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1591226 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.37249

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Dogan),

en

(gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 25 juli 2025 om 18:55 uur opgehouden. Op 25 juli 2025 omstreeks 22:38 uur is de vrijheidsbeneming van eiser beëindigd, waarna hij is heengezonden.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 13 augustus 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 14 augustus 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

  1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Oezbeekse nationaliteit te hebben.

  2. Eiser voert aan dat verweerder in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek geen keuze heeft gemaakt voor de rechtsgrond op grond van waarvan eiser is opgehouden aansluitend op eisers strafrechtelijke heenzending. Dit maakt de ophouding onrechtmatig en de belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen. De ophouding heeft daarnaast plaatsgevonden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw.[1] Dit is een onjuiste grondslag, omdat de identiteit al bekend was bij verweerder.

  3. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek volgt dat eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw is opgehouden. Dit is de juiste grondslag omdat eiser geen identificerende documenten als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb[2] heeft overgelegd. Een Oezbeeks rijbewijs is geen document als bedoeld in artikel 50, eerste lid, laatste volzin van de Vw. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn stelling op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 3 mei 2024.[3] Het feit dat aan eiser eerder een terugkeerbesluit is opgelegd doet er niet aan af dat eiser toen ook geen geldig identificerend document heeft overgelegd, omdat eiser in die procedure slechts een kopie van zijn paspoort heeft overgelegd. Dat verweerder in die procedure is uitgegaan van bepaalde gegevens betreffende de identiteit van eiser, betekent niet dat de identiteit ook is vastgesteld. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar twee uitspraken van de Afdeling.[4]

De rechtbank oordeelt als volgt.

  1. Uit het proces-verbaal ophouding en overname volgt dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Deze grondslag is aan de orde indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld. In geschil is of daarvan sprake is in het geval van eiser.

  2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser op de juiste grondslag heeft opgehouden. Vaststaat dat eiser geen geldig identificerend document of ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb heeft overgelegd. Verweerder overweegt terecht dat een (Oezbeeks) rijbewijs geen document is als bedoeld in voormelde zin. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat verweerder tijdens de ophouding onderzoek heeft gedaan in de systemen en registers. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat de identiteit van eiser, toen hij werd opgehouden, niet volledig vaststond. Dat verweerder in een eerdere procedure is uitgegaan van bepaalde gegevens maakt niet dat eisers identiteit ook daadwerkelijk is vastgesteld.[5]

  3. Voor zover eiser heeft bedoeld dat verweerder geen rechtsgrondslag voor de overname van eiser na strafrechtelijke heenzending heeft gekozen, oordeelt de rechtbank dat overname geen handeling betreft die een rechtsgrondslag behoeft.

  4. Het beroep is ongegrond.

  5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

ECLI:NL:RBDHA:2024:6732. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2621.

Van 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1490 en 31 oktober 2021, 2023064991/1.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1490.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

ECLI:NL:RBDHA:2024:6732. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2621.

Van 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1490 en 31 oktober 2021, 2023064991/1.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1490.