ECLI:NL:RBDHA:2025:15896 - Rechtbank Den Haag - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.33988 en NL25.33992
[naam 1] , eiseres,
geboren op [geboortedatum 1] , van Gambiaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer 1] ,
[naam 2] , eiser,
geboren op [geboortedatum 2] , van Gambiaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kind: [naam 3], geboren op [geboortedatum 3] , van Gambiaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer 3] ,
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt).
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).
Inleiding
- Bij besluiten van 30 juni 2025 (de bestreden besluiten) heeft de minister aan eisers een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw
[1] (de vrijheidsbeperkende maatregel).
1.1. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten (afzonderlijk) beroep ingesteld.
1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2025 op zitting behandeld. Verschenen zijn: eiser en de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
-
Uit artikel 56, eerste lid, van de Vw volgt dat de minister, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, als het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging kan beperken van de vreemdeling die:
-
De minister heeft eisers op grond van artikel 56 van de Vw verplicht om, met ingang van 30 juni 2025, te verblijven in de gemeente Emmen, alwaar zij zich samen met hun minderjarige kind in de VBL
[2] Gezinslocatie dienen op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eisers niet hebben voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikken eisers niet over een vaste woon- of verblijfsplaats en hebben zij niet voldoende middelen van bestaan. Ook acht de minister het in het belang van het minderjarige kind om samen met haar ouders opvang te blijven houden tot het vertrek naar Gambia is gerealiseerd. -
Eisers voeren aan dat de maatregel niet aan hen had mogen worden opgelegd, omdat eiseres op 25 april 2025 opnieuw uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw heeft aangevraagd. Als deze aanvraag wordt ingewilligd hebben eisers voor niets de maatregel opgelegd gekregen. Bovendien hebben eisers geen stukken in het dossier gezien waaruit blijkt dat het COa de reguliere opvang zal beëindigen zodat er geen noodzaak bestond om de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen om zo te zorgen voor alternatieve opvang.
5.1. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank stelt vast dat eisers op 28 september 2021 een terugkeerbesluit hebben ontvangen, waarin is vermeld dat zij dienen terug te keren naar Gambia. Hieraan hebben eisers niet voldaan. Niet is gebleken dat eisers enige aantoonbare (voorbereidende) acties hebben ondernomen om terug te keren naar Gambia. Dit betekent dat de minister dan ook terecht heeft tegengeworpen dat eisers niet hebben voldaan aan hun vertrekplicht. Eisers hebben geen rechtmatig verblijf meer en ook geen recht op opvang en voorzieningen. Het indienen van een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw geeft geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 van de Vw en schort ook de vertrekplicht niet op. Rechtmatig verblijf ontstaat pas op het moment dat daadwerkelijk door de minister uitstel van vertrek is verleend of door een rechterlijke beslissing waarin is geoordeeld dat uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaar- of beroepschrift is beslist. Daarvan is in onderhavige procedure geen sprake. De enkele omstandigheid dat de minister, zoals vastgelegd in paragraaf A3/7.2.2. van de Vc,
-
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel aan eisers wordt opgelegd. De rechtbank benadrukt dat de plaatsing in de VBL dient om erop te kunnen toezien dat eisers daadwerkelijk werken aan hun vertrek, maar ook dat hiermee in ieder geval opvang aan eisers en hun minderjarige kind wordt geboden. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding voor het oordeel dat de plaatsing in de VBL geen geschikt middel is voor eisers. De rechtbank stelt vast dat uit de vrijheidsbeperkende maatregel, uit het verslag van het gehoor en wat op de zitting is besproken, blijkt dat kenbaar is meegewogen dat eiseres medische behandeling nodig heeft en dat als zij voor deze behandeling of een ziekenhuisopname de locatie zou moeten verlaten om een tijdelijke ontheffing van de maatregel kan worden verzocht. De minister heeft in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding behoeven te zien om de belangenafweging in het voordeel van eisers uit te laten vallen.
-
Hetgeen ter zitting namens eisers naar voren is gebracht over de procedure in het kader van artikel 64 van de Vw, kan in onderhavige procedure niet aan de orde komen.
Conclusie en gevolgen
-
De beroepen zijn ongegrond.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Vreemdelingenwet 2000.
Vrijheidsbeperkende locatie.
Vreemdelingencirculaire 2000.