ECLI:NL:RBDHA:2025:15885 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8023
(gemachtigde: [naam 1] ),
en
(gemachtigde: [naam 2] ).
1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van drie omgevingsvergunningen van eiser. Het college heeft de vergunningen voor het bouwen van twee bedrijfsruimten en een appartement ingetrokken omdat eiser niet binnen drie jaar na het verlenen van de vergunningen gebruik heeft gemaakt van de vergunningen. Eiser is het niet eens met de intrekking. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt het intrekken van de vergunning aan de hand van deze beroepsgronden.
Procesverloop
2. Op 14 april 2015, 3 oktober 2016 en 18 september 2019 heeft het college omgevingsvergunningen verleend voor het bouwen van twee bedrijfsruimten en een appartement aan de [straatnaam] in Den Haag. Op 29 augustus 2022 heeft het college een voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunningen aan eiser verstuurd. Eiser heeft daarop een zienswijze ingediend. Op 21 november 2022 heeft het college de omgevingsvergunningen ingetrokken. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de intrekking van de omgevingsvergunningen gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en haar collega’s [naam 3] en [naam 4] .
Beoordeling door de rechtbank
Toetsingskader
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het voornemen voor het intrekken van de omgevingsvergunningen voor die datum is verzonden, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Procesbelang
4. Eiser is inmiddels geen rechthebbende meer van de grond waarop de bedrijfsruimten en het appartement gebouwd zouden worden. De rechtbank moet daarom beoordelen of eiser nog belang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Eiser heeft ter zitting gesteld nog wel belang te hebben bij behandeling van zijn beroep, omdat hij schade heeft geleden door de intrekking van zijn vergunningen. Die schade bestaat uit advocaatkosten en het mislopen van een mogelijk hogere verkoopprijs als de vergunningen niet waren ingetrokken. Daarmee heeft eiser enigszins aannemelijk gemaakt schade te hebben geleden als gevolg van de intrekking. Eiser heeft daarom procesbelang.
Mocht het college de omgevingsvergunningen intrekken?
5. Eiser vindt dat het college de vergunning niet had mogen intrekken zonder goed onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden. Er zijn de afgelopen jaren namelijk wel substantiële werkzaamheden uitgevoerd, zodat geen reden bestond om de omgevingsvergunningen in te trekken. Eiser vindt ook dat het college geen goede belangenafweging heeft gemaakt. Eiser kon na de eerste werkzaamheden lange tijd geen werkzaamheden uitvoeren vanwege een naastgelegen bouwproject. Ook heeft eiser meerdere keren van aannemer moeten wisselen. Eiser had bovendien te kampen met zware persoonlijke omstandigheden. Het intrekken van de vergunningen heeft grote financiële gevolgen voor eiser. Het ongedierte waarover buurtgenoten klagen komt door illegale vuilstort. Het college heeft niet onderbouwd waarom intrekken vanwege nieuwe bouwtechnische eisen en planologische ontwikkelingen noodzakelijk zou zijn. Eiser heeft een offerte van een nieuwe aannemer geaccepteerd, die op korte termijn kan beginnen met de bouw. Eiser verzoekt om de schade die hij heeft geleden te vergoeden.
6. Het college vindt dat het algemene belang dat omgevingsvergunningen overeenkomen met de feitelijke situatie zwaarder weegt dan het belang van eiser bij behoud van de vergunningen. Als omgevingsvergunningen lange tijd niet worden gebruikt, kunnen er namelijk nieuwe bouwtechnische eisen gelden en kunnen nieuwe planologische ontwikkelingen aan de orde zijn. De bouw lag op het moment van intrekken al drie jaar stil. Ook het belang van omwonenden, die klagen over ongedierte en verloedering, weegt zwaarder dan het belang van eiser. De werkzaamheden die eiser heeft laten uitvoeren, waren slechts marginaal. Het is volgens het college niet aannemelijk dat de werkzaamheden op korte termijn zouden worden hervat. De door eiser genoemde redenen waarom hij na de eerste werkzaamheden geen gebruik heeft gemaakt van de vergunningen, komen voor risico van eiser.
7. De rechtbank is het eens met het college. In de Wabo staat dat het college een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk mag intrekken als daarvan drie jaar lang geen gebruik is gemaakt. Als de vergunning betrekking heeft op bouwen mag het college de vergunning al intrekken als daarvan langer dan 26 weken geen gebruik is gemaakt.
7.1. Tussen het moment van het onherroepelijk worden van de laatste omgevingsvergunning en het moment van intrekken daarvan is meer dan drie jaar verstreken. In die tijd heeft eiser geen handelingen uitgevoerd met gebruikmaking van zijn vergunning. Eiser heeft vanaf april 2020 weliswaar enkele werkzaamheden uitgevoerd, maar die werkzaamheden waren slechts marginaal van aard. In de loop der jaren is de kavel bouwrijp gemaakt en is de bekisting en wapening van de fundering geplaatst. Dat zijn voorbereidende werkzaamheden en werkzaamheden die niet substantieel zijn, zodat niet kan worden gesproken van handelingen met gebruikmaking van de vergunning. Dat er al enkele werkzaamheden zijn verricht, vormt op zichzelf geen reden om af te zien van intrekking. Dat betekent dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunningen in te trekken.
7.2. Het college heeft bij het intrekken van de vergunningen een goede belangenafweging gemaakt en mocht zich op het standpunt stellen dat de nadelige (financiële) gevolgen voor eiser niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de intrekking te dienen belangen. Het college heeft belang bij het intrekken van de omgevingsvergunningen. Het college wil ‘slapende vergunningen’ voorkomen. Slapende vergunningen zijn vaak niet meer in overeenstemming met de huidige regelgeving. Ook zorgt het onbebouwde terrein voor onrust bij omwonenden. Eiser heeft een financieel belang bij behoud van de omgevingsvergunningen. Dat belang weegt echter niet op tegen het belang van het college bij het intrekken van de omgevingsvergunningen. Daarbij is van belang dat eiser al sinds 2015 een omgevingsvergunning voor bouwen had, dat hij daar jarenlang geen gebruik van heeft gemaakt en dat het al die tijd niet is gelukt om concrete afspraken te maken over de planning. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij op het moment van intrekken op korte termijn alsnog zou kunnen beginnen met de bouw. Eiser heeft per e-mail aan het college laten weten een nieuwe aannemer gevonden te hebben, maar daaruit blijkt alleen dat eiser een overeenkomst heeft gesloten met deze aannemer en niet wanneer deze aannemer zou beginnen en welke werkzaamheden dan zouden worden uitgevoerd. Hoewel eiser verschillende pogingen heeft ondernomen om de bouwwerkzaamheden te hervatten en hij daarbij te maken heeft gehad met verschillende tegenslagen, zowel op persoonlijk vlak als met verschillende aannemers, betekent dat niet dat de bouw zo lang stil mocht blijven liggen. Die omstandigheden komen daarom voor zijn risico. Het college mocht de omgevingsvergunningen daarom intrekken.
7.3. Eiser heeft recht op schadevergoeding als het besluit onrechtmatig is
7.4. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunningen mocht intrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Groes, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Al-Qaq, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie in dat kader de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3103, rechtsoverweging 2.2.
Art. 2.33, tweede lid, onder a Wabo.
Zie onder meer Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1917 en 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:213.
Zie onder meer Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:213.
Zie onder meer Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:213 en 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2110.
Art. 8:88 Awb.
Art. 4.2 Wabo.