ECLI:NL:RBDHA:2025:15874 - Rechtbank Den Haag - 31 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team Insolventies
insolventienummer: C/09/23/216 F
vonnis van 31 juli 2025
in het faillissement van:
[naam] , geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), woonadres: [postcode 1] [woonplaats] , [adres] , voorheen handelend onder de naam [bedrijf] , ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] , vestigingsadres: [postcode 2] [vestigingsplaats] , [vestigingsadres] , gefailleerde.
Waar deze zaak over gaat De heer [naam] is op 8 augustus 2023 failliet verklaard. Om tot een oplossing voor de schulden te komen heeft de heer [naam] een verzoek gedaan zijn faillissement op te heffen en tegelijkertijd te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
1 De procedure
1.1. Het faillissement is op 8 augustus 2023 op verzoek van een derde uitgesproken met benoeming van, laatstelijk, mr. L. Mundt tot rechter-commissaris. Mr. M.L. van Dokkum, advocaat te Den Haag, is laatstelijk benoemd tot curator.
1.2. In het faillissement is nog geen verificatievergadering gehouden.
1.3. De heer [naam] heeft op 22 april 2025 een verzoek ingediend zijn faillissement op te heffen en tegelijkertijd te worden toegelaten tot de WSNP.
1.4. De curator heeft laten weten het verzoek te ondersteunen.
1.5. Het verzoek is behandeld op de zitting van 17 juli 2025. Op de zitting verschenen:
- de heer [naam] ,
- mr. M.A.G. Moesker, namens de curator, vergezeld van kantoorgenoot mr. M.D.J. Huyssen van Kattendijke.
2 De beoordeling van het verzoek
2.1. In bepaalde gevallen kan een faillissement op verzoek van de schuldenaar worden opgeheven, terwijl gelijktijdig de toepassing van de WSNP wordt uitgesproken (artikel 15b Fw). Deze ‘omzetting’ is mogelijk wanneer het faillissement op eigen verzoek werd uitgesproken. Is het faillissement uitgesproken op verzoek van één of meer schuldeisers dan is een ‘omzetting’ mogelijk wanneer het de schuldenaar redelijkerwijs niet is toe te rekenen dat hij of zij niet eerder (voordat het faillissement werd uitgesproken) een beroep heeft gedaan op de schuldsaneringsregeling.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat het de heer [naam] redelijkerwijs niet valt toe te rekenen dat het verzoek om tot de WSNP te worden toegelaten niet al vóór het faillissement is gedaan.
2.3. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Bovendien vereist artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet dat voldoende aannemelijk dient te zijn dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
2.4. Onvoldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Er is sprake van schulden aan het CJIB ten bedrage van in totaal € 16.556,00. Deze schulden zijn van 2018 tot en met 2022 als gevolg van verkeersovertredingen ontstaan en onbetaald gebleven. Ook is gebleken van een CJIB-schuld van € 2.515,00 uit 2022 die het gevolg is van een tekortkoming vastgesteld tijdens een milieu-inspectie. Verder is sprake van naheffingsaanslagen omzetbelasting en motorrijtuigbelasting 2020, 2021 en 2022 van in totaal € 82.345,00. Deze aanslagen zijn opgelegd omdat verzoeker ten tijde van zijn zelfstandige activiteiten zijn administratie niet heeft bijgehouden en geen volledige boekhouding heeft gevoerd. Zowel de CJIB-schulden als de schulden aan de Belastingdienst zijn naar hun aard niet te goeder trouw.
2.5. Niet is voldoende aannemelijk dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Verzoeker ontvangt sinds zijn faillissement een PW-uitkering en solliciteert niet, terwijl niet is gebleken van arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het niet solliciteren een niet-saneringsgezinde houding.
2.6. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de heer [naam] tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de wettelijke schuldsaneringsregeling afwijzen. BESLISSING
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot opheffing van het faillissement van [naam] onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. R. Cats en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2025 in aanwezigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.