Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15791 - Rechtbank Den Haag - 25 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1579125 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.37155

(gemachtigde: mr. M. Timmer),

en

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

  1. Bij besluit van 30 juli 2025 (bestreden besluit 1) is aan eiseres op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd en bij besluit van diezelfde datum (bestreden besluit 2) is aan eiseres op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

1.1. Eiseres heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.

1.2. Verweerder heeft op 20 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

  1. Omdat de maatregel van bewaring is opgeheven en tussen partijen niet in geschil is dat aan eiseres een schadevergoeding moet worden toegekend, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de hoogte van de schadevergoeding. Ter zitting zijn verweerder en eiseres het eens geworden dat de schadevergoeding moet worden berekend over de periode vanaf 30 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.

2.1. Ten aanzien van de toegangsweigering (bestreden besluit 1) zijn geen gronden aangevoerd. Het beroep tegen dit besluit zal de rechtbank daarom ongegrond verklaren.

Over beide beroepen

  1. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond en de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig.

  2. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 22 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 22 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.200,-.

  3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;

  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;

  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.