Uitspraak inhoud

Strafrecht

Uitleveringskamer

Kenmerk UTL-I- 2025007690Parketnummer 09/103273-25

De rechtbank Den Haag, uitleveringskamer, doet de volgende uitspraak op een verzoek van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:

[de opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,

verder te noemen: de opgeëiste persoon.

1 Het verzoek tot uitlevering en de overgelegde stukken

1.1 Het verzoek tot uitlevering Bij brief van 24 februari 2025 heeft de Ambassade van de Verenigde Staten van Amerika aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland een gewaarmerkt verzoek, gedateerd 24 januari 2025, met een vertaling in de Nederlandse taal, doen toekomen, strekkende tot uitlevering van de opgeëiste persoon voornoemd ter fine van strafvervolging (hierna ook: het uitleveringsverzoek).

Blijkens voormeld verzoek wordt de opgeëiste persoon in de Verenigde Staten van Amerika verdacht van conspiracy to commit money laundering.

Bij brief van 10 maart 2025 van de minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de minister) aan het Internationaal Rechtshulp Centrum te Den Haag, is verzocht het door de Verenigde Staten van Amerika gedane verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon in behandeling te nemen.

1.2 De door de verzoekende staat overgelegde stukken Voormeld verzoek is vergezeld van, dan wel in voormeld verzoek is het volgende opgenomen:

1.3 De overige stukken In het uitleveringsdossier zijn voorts de volgende stukken opgenomen:

2 Het onderzoek ter zitting

2.1 De behandeling Het onderzoek op de zitting is in het openbaar gehouden op 15 juli 2025. Aldaar is mededeling gedaan van het uitleveringsverzoek en van de inhoud van de hiervoor onder 1. genoemde stukken.

De opgeëiste persoon, op de zitting verschenen – en bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. Kaarls – heeft verklaard dat hij degene is die in het uitleveringsverzoek wordt genoemd, dat hij enkel de Nederlandse nationaliteit bezit en dat hij zich tegen de gevraagde uitlevering verzet.

Namens het openbaar ministerie is verschenen officier van justitie mr. L.T. Bregman.

2.2 Het standpunt van de opgeëiste persoon De raadsman heeft zich namens de opgeëiste persoon op het standpunt gesteld dat het uitleveringsverzoek aan alle eisen voldoet. De raadsman heeft geen reden de rechtbank te verzoeken het uitleveringsverzoek ontoelaatbaar te verklaren. Wel verzoekt de raadsman de rechtbank, met het oog op een eventuele plea bargain, om in het geval dat de uitlevering toelaatbaar wordt verklaard, een advies op te nemen over een terugkeergarantie. De raadsman wil voorkomen dat de opgeëiste persoon de keuze krijgt voorgelegd tussen enerzijds strafvermindering en gedeeltelijke executie van de straf in de Verenigde Staten van Amerika en anderzijds onverkorte strafoplegging en executie daarvan in Nederland.

De raadsman verzoekt verder tot schorsing van de uitleveringsdetentie. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van reëel vluchtgevaar. De raadsman voert hiertoe aan dat de opgeëiste persoon zich bewust is van het feit dat de Amerikaanse aanklacht jegens hem niet zomaar verdwijnt en dat hij daarom bijstand heeft gezocht van een advocaat in de Verenigde Staten van Amerika. De opgeëiste persoon is uit op een spoedige en constructieve oplossing met de autoriteiten in de Verenigde Staten van Amerika en is hoopvol dat de procedure in de Verenigde Staten van Amerika zal leiden tot een plea bargain.

De opgeëiste persoon heeft dan ook geen enkel belang om te vluchten, nu dit hem zal tegenwerken in de procedure die loopt in de Verenigde Staten van Amerika. Daarbij zal de opgeëiste persoon zich houden aan alle voorwaarden die aan een eventuele schorsing van de uitleveringsdetentie worden verbonden, aldus de raadsman.

2.3 De opvatting van de officier van justitie De officier van justitie verzoekt de rechtbank het uitleveringsverzoek toelaatbaar te verklaren. Hiertoe is aangevoerd dat het verzoek van de Verenigde Staten voldoet aan de vereisten van de toepasselijke verdragen, dat de stukken genoegzaam zijn en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn.

Uit het uitleveringsverzoek blijkt dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van witwassen en lidmaatschap van een criminele organisatie. Deze verdenking betreft feiten die naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld als witwassen (art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht) en deelneming aan een criminele organisatie (art. 140 van het Wetboek van Strafrecht). Er is dus sprake van dubbele strafbaarheid voor deze feiten. Daarnaast staat op beide feiten een gevangenisstraf van ten minste één jaar. Volgens de officier van justitie is verder geen sprake van verjaring, noch van een dubbele vervolging wegens hetzelfde feitelijke gebeuren (ne bis in idem).

Ten aanzien van wat door de opgeëiste persoon is aangevoerd over de terugkeergarantie in het kader van de plea bargain, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat geldende verdragsnormen de terugkeergarantie waarborgen en dat het niet nodig is de ministier omtrent dit onderwerp te adviseren.

De officier van justitie verzet zich tegen de door de raadsman verzochte schorsing van de uitleveringsdetentie, met als reden dat Nederland verplicht is gevolg te geven aan uitleveringsverzoeken en dat daarbij is vereist dat de opgeëiste persoon beschikbaar wordt gehouden. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank de schorsing wel bevelen, in ieder geval een aantal strikte schorsingsvoorwaarden opgenomen dienen te worden, te weten:

rechtbank op het uitleveringsverzoek;

 de opgeëiste persoon zal aan iedere oproeping in deze zaak van de kant van justitie

of politie gevolg geven;

iedere adreswijziging op de hoogte stellen;

3 Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering

3.1 Inleiding De Uitleveringswet (hierna: UW) kent diverse gronden om een uitlevering te weigeren. In multilaterale en bilaterale verdragen zijn daarnaast veelal nog aanvullende gronden opgenomen. De opgeëiste persoon kan zich in de uitleveringsprocedure rechtstreeks beroepen op die bepalingen. In Nederland kent men echter wel een strikte scheiding tussen de bevoegdheden van de uitleveringsrechter enerzijds en de minister anderzijds. Het is aan de uitleveringsrechter om te oordelen over de toelaatbaarheid van de uitlevering, terwijl de minister dient te beslissen of het verzoek wordt ingewilligd (waarbij hij overigens wel is gebonden aan het oordeel van de uitleveringsrechter tot ontoelaatbaarheid van de uitlevering). Dit brengt met zich dat niet alle weigeringsgronden die de UW en de verdragen kennen zijn onderworpen aan het oordeel van de uitleveringsrechter. De uitleveringsrechter is - voor zover dit niet reeds uit de UW volgt - enkel bevoegd om over weigeringsgronden te oordelen, indien daarvoor geen beoordeling van de politieke situatie en rechtspleging in de verzoekende staat nodig is die toegang tot voor de rechter gesloten informatiebronnen vereist, er niet onderhandeld hoeft te worden over eventueel aanvullende garanties en er geen afwegingen moeten worden gemaakt waarbij beleidskeuzes een rol spelen. Het toetsingskader van de uitleveringsrechter is zodoende vele malen beperkter dan dat van de minister. De uitleveringsrechter kan de minister in een advies bij de uitspraak echter wel over alle aspecten adviseren.

De rechtbank zal vorenstaande als uitgangspunten nemen bij de beoordeling van het uitleveringsverzoek. Voor zover van belang zal zij naar aanleiding van de gevoerde verweren verder ingaan op de bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds de minister en anderzijds de uitleveringsrechter.

3.2 Toepasselijke wetten en verdragen Op het verzoek zijn naast de UW het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, het Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, de Notawisseling houdende een overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake de overdracht en de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde staten van Amerika van toepassing.

3.3 Genoegzaamheid van de stukken Het verzoek is schriftelijk gedaan en is rechtstreeks toegezonden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het verzoek is conform artikel 18 van UW en artikel 9 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika vergezeld van de onder 1.2 genoemde vereiste stukken. Uit de stukken volgt dat er tegen de opgeëiste persoon een verdenking bestaat dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan conspiracy to commit money laundering.

Het is in de uitleveringsprocedure niet aan de rechter om te toetsen of er voldoende onderbouwing is voor die verdenking. Wel dienen de stukken een deugdelijke basis te vormen voor toetsing door de rechter van het feitensubstraat aan de voorwaarden voor uitlevering. De stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam, nu het uitleveringsverzoek een voldoende nauwkeurige vermelding van feit, plaats en tijd bevat.

3.4 Dubbele strafbaarheid en strafbedreiging met vrijheidsstraffen van tenminste één jaar Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de UW kan uitlevering alleen worden toegestaan indien er zowel naar het recht van de verzoekende staat als naar het recht van Nederland, een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd voor het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht.

De opgeëiste persoon wordt in de verzoekende staat verdacht van *conspiracy to commit money laundering.*Naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika staan op deze feiten vrijheidsbenemende straffen van meer dan een jaar. Naar Nederlands recht zijn deze feiten - met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de UW - strafbaar gesteld krachtens de artikelen 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van meer dan een jaar.

3.5 Ne bis in idem en verjaring Uitlevering van de opgeëiste persoon wordt ingevolge artikel 9 van de UW niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan - kort gezegd - de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd dan wel is vervolgd en hernieuwde vervolging naar Nederlands recht is uitgesloten of voor een feit dat is verjaard. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juni 2025 over de opgeëiste persoon, blijkt niet dat hij in Nederland is of wordt vervolgd voor dezelfde feiten. Evenmin is naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika of naar Nederlands recht sprake van verjaring.

3.6 Vervolging wegens een politiek delict Op grond van artikel 11 van de UW vindt uitlevering niet plaats voor strafbare feiten van politieke aard, met inbegrip van daarmee samenhangende feiten. Daarvoor zijn geen aanwijzingen.

3.7 Tot slot Door of namens de opgeëiste persoon is op de zitting ook overigens niets van zodanige strekking naar voren gebracht, dat de rechtbank daarin een beletsel voor de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering zou moeten zien, terwijl de rechtbank ook ambtshalve niet van zodanig beletsel is gebleken. De gevraagde uitlevering is dan ook toelaatbaar. Voor het uitbrengen van het namens de opgeëiste persoon verzochte advies acht de rechtbank geen termen aanwezig.

4 Over het geschorste bevel gevangenhouding

4.1 Ter zitting heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen en de gevangenhouding geschorst onder de voorwaarden zoals vermeld in de apart geminuteerde beslissing (waarvan een kopie gehecht is aan deze uitspraak). Naar het oordeel van de rechtbank ondervangen de opgelegde schorsingsvoorwaarden – die gelijk zijn aan die genoemd in het subsidiaire standpunt van de officier van justitie – het vluchtgevaar. Daarbij heeft de rechtbank ook de omstandigheid betrokken dat de opgeëiste persoon een vaste woonplaats in Nederland heeft en dat hij in onderhandeling is met de Amerikaanse vervolgingsautoriteiten over een mogelijke plea bargain, hetgeen erop duidt dat de opgeëiste persoon zich niet aan vervolging wil onttrekken. De opgeëiste persoon heeft op de zitting toegezegd zich aan de voorwaarden te zullen houden.

5 De toepasselijke verdrags- en wetsartikelen

Op de beslissing zijn de volgende verdrags- en wetsartikelen van toepassing:

  • artikelen 2, 5, 18, 26, 28 en 51a van de UW;

  • artikelen 1 en 9 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika;

  • artikel 4, eerste lid van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Europese Unie en de Verenigde staten van Amerika;

  • artikelen 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank:

verklaart toelaatbaar de uitlevering aan de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika van [de opgeëiste persoon] voornoemd ter fine van strafvervolging ter zake van de in de bijlagen bij het uitleveringsverzoek, vermelde feiten.

Deze uitspraak is gewezen door: mr. J. Snoeijer, voorzitter, mr. E.R.F. van Engelen, rechter, mr. L.J. van den Herik, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis en S.J.H. Oosterloo, griffiers,

en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 29 juli 2025.

Rechtbank den haag

Strafrecht

Uitleveringskamer

Kenmerk UTL-I- 2025007690Parketnummer 09/103273-25

Advies inzake uitlevering aan de minister van Justitie en Veiligheid

De rechtbank Den Haag, uitleveringskamer, heeft bij uitspraak van heden, 29 juli 2025, de uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van:

[de opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,

verder te noemen: de opgeëiste persoon,

toelaatbaar verklaard. Een gewaarmerkt afschrift van deze uitspraak wordt u hierbij gezonden.

De rechtbank adviseert u om de uitlevering toe te staan.

Dit advies is gegeven op 29 juli 2025 door: mr. J. Snoeijer, voorzitter, mr. E.R.F. van Engelen, rechter, mr. L.J. van den Herik, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis en S.J.H. Oosterloo, griffiers.