ECLI:NL:RBDHA:2025:15757 - Rechtbank Den Haag - 29 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Uitleveringskamer
Kenmerk UTL-I-2025010866Parketnummer 09/082587-25
De rechtbank Den Haag, uitleveringskamer, doet de volgende uitspraak op een verzoek van de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ( [land] ), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
verder te noemen: de opgeëiste persoon.
1 Het verzoek tot uitlevering en de overgelegde stukken
1.1 Het verzoek tot uitlevering Bij brief van 28 maart 2025 heeft het Ministerie van Justitie van Bosnië en Herzegovina aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid van Nederland een gewaarmerkt verzoek, gedateerd 28 maart 2025, met een vertaling in de Engelse taal, doen toekomen, strekkende tot uitlevering van de opgeëiste persoon voornoemd ter fine van strafexecutie (hierna ook: het uitleveringsverzoek).
Volgens voormeld verzoek is de opgeëiste persoon op 11 januari 2021 door de Municipal Court in Sarajevo veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden wegens drugsbezit. Deze straf is omgezet naar een taakstraf van 40 dagen.
Op 25 mei 2022 heeft de Municipal Court in Sarajevo beslist dat de taakstraf van de opgeëiste persoon dient te worden omgezet in een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, nu de opgeëiste persoon geen van de 40 dagen taakstraf bleek te hebben uitgevoerd. Bij uitspraak van 9 februari 2023 van diezelfde rechtbank is de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf bevolen.
Bij brief van 10 april 2025 van de minister van Justitie en Veiligheid aan het Internationaal Rechtshulp Centrum te Den Haag, is verzocht het door Bosnië en Herzegovina gedane verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon in behandeling te nemen.
1.2 De door de verzoekende staat overgelegde stukken Voormeld verzoek is vergezeld van:
een authentiek afschrift van een, voor tenuitvoerlegging vatbaar, tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis, betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, te weten een vonnis gewezen door de Municipal Court in Sarajevo d.d. 11 januari 2021 en de beslissing van de Municipal Court in Sarajevo d.d. 25 mei 2022 waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon de taakstraf niet heeft uitgevoerd en dat daarom de taakstraf is omgezet naar zes maanden gevangenisstraf, alsook de hiervoor vermelde uitspraak waarbij de onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen;
1.3 De overige stukken In het uitleveringsdossier zijn voorts de volgende stukken opgenomen:
2 Het onderzoek ter zitting
2.1 De behandeling Het onderzoek op de zitting is in het openbaar gehouden op 15 juli 2025. Aldaar is mededeling gedaan van het uitleveringsverzoek en van de inhoud van de hiervoor onder 1. genoemde stukken.
De opgeëiste persoon, op de zitting verschenen – en bijgestaan door zijn raadsman mr. Jonker – heeft verklaard dat hij degene is die in het uitleveringsverzoek wordt genoemd, dat hij enkel de Bosnische nationaliteit bezit en dat hij zich tegen de gevraagde uitlevering verzet.
Namens het openbaar ministerie is verschenen officier van justitie mr. L.T. Bregman.
2.2 Het standpunt van de opgeëiste persoon Namens de opgeëiste persoon is bepleit dat de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard. De raadsman heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat het bezit van cannabis tot 5 gram naar Nederlands recht wordt gedoogd. De opgeëiste persoon is in Bosnië en Herzegovina veroordeeld wegens het bezit van 2,118 gram cannabis.
2.3 De opvatting van de officier van justitie De officier van justitie heeft – na wijziging van standpunt – geconcludeerd dat de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard vanwege het ontbreken van dubbele strafbaarheid.
De officier van justitie vordert ook niet (langer) de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
3 Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering
3.1 Toepasselijke wetten en verdragen Op het verzoek zijn naast de UW het Europees Verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV) en het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende de uitlevering van toepassing. Zowel Nederland als Bosnië en Herzegovina zijn partij bij deze verdragen.
3.2 Genoegzaamheid van de stukken Het verzoek is schriftelijk gedaan en is rechtstreeks toegezonden aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het verzoek is conform artikel 18 van UW en artikel 12 van de EUV vergezeld van de onder 1.2 genoemde vereiste stukken. Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van drugs, te weten 2,118 gram cannabis sativa L, op de in het vonnis vermelde tijd en plaats. Hoewel in de Engelse vertaling staat dat het om 2.118 gram gaat (ruim twee kilogram), blijkt uit het vonnis in de originele taal dat het om 2,118 gram gaat, een hoeveelheid die ook past bij de in het vonnis genoemde omstandigheden waaronder de drugs zijn aangetroffen.
Het is in de uitleveringsprocedure niet aan de rechter om te toetsen of er voldoende onderbouwing is voor de verdenking waarop de veroordeling is gebaseerd. Wel dienen de stukken een deugdelijke basis te vormen voor toetsing door de rechter van het feitensubstraat aan de voorwaarden voor uitlevering. De stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam, nu het uitleveringsverzoek een voldoende nauwkeurige vermelding van feit, plaats en tijd bevat.
3.3 Dubbele strafbaarheid en strafbedreiging met vrijheidsstraffen van tenminste één jaar Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de UW kan uitlevering alleen worden toegestaan indien er zowel naar het recht van de verzoekende staat als naar het recht van Nederland, een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd voor het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. De opgeëiste persoon wordt in de verzoekende staat verdacht van het bezit van 2,118 gram cannabis. Naar Bosnisch recht staat op dit feit een vrijheidsbenemende straf van meer dan een jaar. Naar Nederlands recht is het opzettelijk bezit van cannabis strafbaar gesteld op grond van de Opiumwet, te weten onder artikel 11, tweede lid juncto artikel 3 onder C. Krachtens deze bepalingen wordt overtreding van het gegeven verbod gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie. Artikel 11, zesde lid van de Opiumwet bepaalt dat het tweede lid niet van toepassing is, indien het feit betrekking heeft op een hoeveelheid van hennep of hasjiesj van ten hoogste 30 gram. Het bezit van minder dan 30 gram hennep is strafbaar gesteld onder artikel 11 eerste lid van de Opiumwet (de overtredingsvariant) en in dat geval kan niet meer dan een gevangenisstraf van een maand worden opgelegd. Het aanwezig hebben van 2,118 gram cannabis is naar Nederlands recht dus niet bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van meer dan een jaar.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van de in artikel 5 van de UW genoemde weigeringsgrond. Het uitleveringsverzoek dient daarom ontoelaatbaar te worden verklaard.
Gelet hierop biedt de UW geen grond voor gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
4 De toepasselijke verdrags- en wetsartikelen
Op de beslissing zijn de volgende verdrags- en wetsartikelen van toepassing:
-
artikelen 2, 5, 18, 26, 28 en 51a van de UW;
-
artikelen 1, 12 en 22 van het EUV;
-
artikelen 3, onder C en 11, tweede en zesde lid van de Opiumwet.
5 Beslissing
De rechtbank:
verklaart ontoelaatbaar de uitlevering aan de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina van [de opgeëiste persoon] voornoemd ter fine van strafexecutie ter zake van het in de bijlagen bij het uitleveringsverzoek vermelde feit.
Deze uitspraak is gewezen door: mr. J. Snoeijer, voorzitter, mr. E.R.F. van Engelen, rechter, mr. L.J. van den Herik, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Loohuis, en S.J.H. Oosterloo, LL.M, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 29 juli 2025