Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15743 - Rechtbank Den Haag - 19 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1574319 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.35629

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),

en

(gemachtigde: mr. E. Özel).

1. Deze uitspraak gaat over de maatregel van bewaring die de minister aan eiser heeft opgelegd. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een beroepsgrond aan. Mede aan de hand van deze beroepsgrond beoordeelt de rechtbank of de minister de maatregel van bewaring mocht opleggen.

Procesverloop

2. De minister heeft op 4 juli 2025 de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd.[1]

2.1. De minister heeft de rechtbank op 31 juli 2025 van de maatregel van bewaring in kennis gesteld. De rechtbank stelt deze kennisgeving gelijk met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.[2]

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser? 3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt. De minister heeft een terugkeertraject naar Marokko gestart, maar tijdens het vertrekgesprek op 7 juli 2025 heeft eiser verklaard uit Algerije afkomstig te zijn. De minister heeft daar na een maand nog altijd niet op geacteerd, terwijl de bewaring zo kort mogelijk moet duren. De minister had een aanvullend terugkeerbesluit kunnen nemen en had ook een terugkeertraject naar Algerije kunnen opstarten. Dat heeft de minister niet gedaan.

3.1. Dit betoog slaagt niet. Een eerdere asielaanvraag van eiser is met de beschikking van 16 april 2025 buiten behandeling gesteld. Deze beschikking omvat een terugkeerbesluit waarin staat dat eiser moet terugkeren naar Marokko. Alleen al om die reden is de minister gehouden zijn vertrekhandelingen te richten op een uitzetting naar Marokko. Bovendien heeft eiser tot het moment van zijn inbewaringstelling verklaard dat hij afkomstig is uit Marokko, onder meer door te verklaren dat hij problemen in Marokko heeft[3] en dat hij wil terugkeren naar Marokko omdat zijn ouders ziek zijn en hij voor hen wil zorgen.[4] Ook daarin ziet de minister terecht reden om zijn vertrekhandelingen te richten op een uitzetting naar Marokko. Dat doet de minister ook voldoende voortvarend: uit de dossierstukken volgt dat de minister op 9 juli 2025 een aanvraag om een laissez-passer naar de Marokkaanse autoriteiten heeft gezonden en dat op 4 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de minister op zitting onweersproken gesteld dat op 24 juli 2025 bij de Marokkaanse autoriteiten is gerappelleerd over de aanvraag om een laissez-passer. De rechtbank ziet geen reden waarom de minister zijn vertrekhandelingen ook had of zou moeten richten op een uitzetting naar Algerije. Eiser heeft zijn stelling dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft tot op heden immers niet onderbouwd. Daarnaast is het maar de vraag wat de waarde van deze stelling is, omdat eiser op zitting heeft gesteld dat hij afkomstig is uit Tunesië en dat hij het ook goed zou vinden als de minister hem zou uitzetten naar Zuid-Afrika.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgrond, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.[5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek van eiser om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Dat volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.

Zie het proces-verbaal van het gehoor van 10 mei 2025, p. 3.

Zie het proces-verbaal van het gehoor van 4 juli 2025, p. 3.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Dat volgt uit artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.

Zie het proces-verbaal van het gehoor van 10 mei 2025, p. 3.

Zie het proces-verbaal van het gehoor van 4 juli 2025, p. 3.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.