ECLI:NL:RBDHA:2025:15725 - Rechtbank Den Haag - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16353
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 1 april 2025 (het bestreden besluit), waarbij eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) is afgewezen als kennelijk ongegrond en is bepaald dat eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw krijgt. Het bestreden besluit geldt ook als een terugkeerbesluit. Eiser moet terugkeren naar Georgië. Verder is aan eiser een inreisverbod van 2 jaar opgelegd.
1.1. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn asielaanvraag en vindt dat verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Eiser is niet verschenen.
1.3. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank geeft hierna allereerst een beschrijving van eisers asielrelaas en het daarop gebaseerde bestreden besluit. Vervolgens bespreekt de rechtbank de aangevoerde beroepsgronden en geeft de rechtbank haar oordeel. Daarna volgen de conclusie en de beslissing.
Eisers asielrelaas
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Georgische nationaliteit. Op 25 januari 2024 heeft hij zijn asielaanvraag ingediend.
3.1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in Georgië een bedrijf gestart – een koeienboerderij. Om zijn bedrijf te kunnen uitbreiden is hij een geldlening met een rente aangegaan. Nadat het coronavirus uitbrak, is de productie van zijn bedrijf stilgevallen. Daardoor kon eiser de geldlening niet terugbetalen. Hij betaalde alleen de rente. Eiser is toen benaderd door twee mensen die hem documenten toonden van een veiligheidsdienst. Zij hebben hem bedreigd door te zeggen dat hij de geldlening moest terugbetalen aan de schuldeiser en dat hij problemen zou krijgen als hij niet zou betalen. Eiser zou in elkaar geslagen en opgepakt worden. Eiser heeft een deel van de schuld afgelost. Eiser heeft alles verkocht – zijn bedrijf en vee – maar dat was niet genoeg om de gehele schuld af te kunnen lossen. Daarom is eiser vertrokken uit Georgië.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. nationaliteit, identiteit en herkomst; 2. bedreiging vanwege lening.
4.1. Verweerder heeft het eerste relevante element deels geloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eisers identiteit niet is aangetoond met documenten, waardoor het niet mogelijk is om zijn identiteit geloofwaardig te achten. Eisers nationaliteit en herkomst worden wel geloofwaardig geacht.
4.2. Verweerder heeft het tweede relevante element niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder zijn eisers verklaringen namelijk niet onderbouwd met objectieve documenten die eisers asielmotief volledig onderbouwen. Verweerder heeft daartoe – samengevat weergegeven – allereerst overwogen dat eiser onvoldoende documenten heeft gegeven om het (hebben) bestaan van zijn bedrijf en de aanwezigheid van een geldlening aan te tonen. Voor de afwezigheid van documenten heeft eiser geen goede verklaring gegeven. Daarnaast is door verweerder overwogen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Zo zijn eisers verklaringen over (de start van) zijn bedrijf vaag, over de geldlening summier, over de betrokkenheid van de veiligheidsdienst niet geloofwaardig en over zijn verblijf in Georgië strijdig met informatie uit het uittreksel van European Criminal Record Information Services (het ECRIS-uittreksel).
4.3. Volgens verweerder kan eiser, op grond van het deels geloofwaardig geachte eerste element, niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen. Evenmin heeft eiser volgens verweerder aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Georgië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.4. Verweerder heeft eisers asielaanvraag – op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw – afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eisers verklaringen over zijn strafrechtelijke verleden volgens verweerder kennelijk vals zijn.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat verweerder het tweede relevante element ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Volgens eiser is hem ten onrechte tegengeworpen dat hij onvoldoende documenten heeft overgelegd om het (hebben) bestaan van zijn bedrijf aan te tonen. Bovendien heeft hij consistent verklaard over de aanvang van zijn bedrijf – hij is met zijn bedrijf gestart ná 2018 en ongeveer een jaar vóór het uitbreken van de coronapandemie. Het verwijt dat eiser wordt gemaakt dat zijn verklaringen niet kunnen kloppen aangezien hij sinds 2014 in Europa zou zijn, treft volgens eiser geen doel, omdat de Duitse autoriteiten hem in 2018 naar Georgië hebben uitgezet. Het is daarom niet aannemelijk dat hij zich bij de start van zijn bedrijf nog in Europa bevond. Volgens eiser is hem daarnaast ten onrechte tegengeworpen dat hij onvoldoende documenten heeft verstrekt om de aanwezigheid van een geldlening aan te tonen. Het is logisch dat hij hier geen bewijs van heeft, omdat het gaat om een illegaal verstrekte geldlening en criminele geldverstrekkers de bewijzen hiervan onder zich houden. Tot slot stelt eiser dat verweerder met het ECRIS-uittreksel niets kan aantonen.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank beantwoordt hierna, in overweging 6.1 tot en met 6.4, de vraag of verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de bedreiging vanwege de geldlening niet aannemelijk zijn en het tweede relevante element daarom niet geloofwaardig is. Daarna, in overweging 6.5 en 6.6, beantwoordt de rechtbank de vraag of verweerder eisers asielaanvraag mocht afwijzen als kennelijk ongegrond.
De bedreiging vanwege de geldlening
6.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onterechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de bedreiging vanwege de geldlening niet aannemelijk zijn en het tweede relevante element daarom niet geloofwaardig is. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
6.2. Ten eerste, verweerder werpt eiser niet ten onrechte tegen dat hij vaag en wisselend heeft verklaard over het (hebben) bestaan van zijn bedrijf. Het is niet duidelijk geworden op welk moment eiser met zijn bedrijf zou zijn gestart. Zo heeft eiser tijdens zijn eerste gehoor op 20 februari 2024 verklaard dat hij ‘ongeveer tien jaar geleden’ is gestart met zijn bedrijf. Later, in het tweede gehoor op 3 april 2024, heeft eiser verschillende andere momenten genoemd waarop hij zijn bedrijf zou zijn gestart, bijvoorbeeld ‘sinds 2020’, ‘twee jaar voordat corona begon’ of ‘de problemen zijn in 2021 begonnen, toen had ik al twee jaar mijn bedrijf’. Ook heeft eiser eerst verklaard dat zijn bedrijf was geregistreerd op de naam van zijn vriend en dat het in Georgië niet nodig is om een bedrijf te laten registreren als het om een klein bedrijf gaat, maar verklaarde hij later dat hij zijn bedrijf wel moest registreren als besloten vennootschap nadat hij geld had geleend. Gelet het voorgaande heeft verweerder eisers vage en wisselende verklaringen niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen. Bovendien heeft eiser geen documenten overgelegd waaruit het (hebben) bestaan van zijn bedrijf – ofwel op naam van zijn vriend, ofwel na de registratie als besloten vennootschap – kan blijken. Voor de afwezigheid van zulke documenten heeft eiser geen goede verklaring gegeven. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6.3. Ten tweede, verweerder werpt eiser niet ten onrechte tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn reisbewegingen en zijn verblijf in Georgië. Eiser heeft tijdens zijn gehoor verklaard dat hij in 2008 vanuit Abchazië is vertrokken naar Georgië en daar tot zijn vertrek in februari 2023 heeft gewoond. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving door verweerder en het jaar 2008 eigenlijk het jaar 2018 had moeten zijn, zoals door eiser in beroep is gesteld en door zijn gemachtigde ter zitting nader is toegelicht. Dat eiser door de Duitse autoriteiten in 2018 naar Georgië is uitgezet, zoals door eiser in beroep is gesteld, is evenmin aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, anders dan door eisers gemachtigde ter zitting is betoogd, hier geen onderzoek naar hoeven doen. Eiser heeft dit namelijk op geen enkele wijze onderbouwd. Eisers verklaringen over zijn verblijf in Georgië zijn bovendien niet te rijmen met de informatie uit het ECRIS-uittreksel. Daaruit blijkt namelijk dat eiser in 2014, 2015, 2017 en 2022 strafbare feiten heeft gepleegd in Duitsland – wat overigens niet door eiser is betwist. Gelet het voorgaande heeft verweerder eisers tegenstrijdige verklaringen niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen. Verweerder heeft deze tegenwerping ook mogen betrekken bij de conclusie dat het niet aannemelijk is dat eiser zijn bedrijf in 2019 is gestart. Het door eiser in beroep overgelegde stuk – een beschikking van 25 januari 2019, waaruit volgt dat eiser is bestraft vanwege het gebruik van heroïne op 4 december 2018 in de stad Gardabani (Georgië) – maakt dit oordeel niet anders. De in dit verband aangevoerde beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6.4. Gelet op wat hiervoor is overwogen, in samenhang bezien, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eisers verklaringen over de bedreiging vanwege de geldlening – die niet los gezien kunnen worden van zijn verklaringen over het bedrijf waarvoor het geld zou zijn geleend – niet aannemelijk zijn en het tweede relevante element daarom niet geloofwaardig is. Kennelijk ongegrond
6.5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eisers asielaanvraag niet ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
6.6. Eiser heeft op de antecedentenverklaring van 20 februari 2024 ingevuld dat hij niet eerder is veroordeeld, ook niet in het buitenland. Omdat uit het ECRIS-uittreksel is gebleken dat eiser voor meerdere in Duitsland gepleegde strafbare feiten (onherroepelijk) is veroordeeld, heeft verweerder eisers verklaringen beoordeeld als kennelijk vals. De rechtbank kan verweerder in dat standpunt volgen. Eiser heeft de volgens dit uittreksel gepleegde strafbare feiten namelijk niet betwist. Daarmee staat vast dat eisers antecedentenverklaring kennelijk vals is. Eisers stelling dat verweerder niets kan aantonen met het ECRIS-uittreksel slaagt dan ook niet. Ook het tijdens de asielprocedure en in beroep herhaalde betoog van eiser dat de veroordelingen na 2018 bij verstek kunnen zijn uitgesproken, leidt niet tot een ander oordeel. Eisers asielaanvraag mocht dus door verweerder worden afgewezen als kennelijk ongegrond, gelet op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van der Wal, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u de behandeling van het hoger beroep niet kunt afwachten omdat de zaak spoed heeft, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.