ECLI:NL:RBDHA:2025:15477 - Rechtbank Den Haag - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-1591 (echtscheiding) en FA RK 24-7539 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/662408 (echtscheiding) en C/09/674436 (verdeling)
Datum beschikking: 14 augustus 2025
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 1 maart 2024 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland, advocaat: mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man, wonende in Marokko, advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
De minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter op 16 juli 2025. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Op 17 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
-
de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
-
mr. J.M.C. Wittens, die de zaak voor mr. F.G.T. Meershoek waarneemt;
-
[naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De man was niet aanwezig bij de zitting.
Tijdens de zitting heeft de tolk namens de vrouw een verklaring voorgelezen. De Nederlandse vertaling van deze schriftelijke verklaring is tijdens de zitting overgelegd. Feiten
o [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] ; o [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 1] , [geboorteland] ; o [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2014 te [geboorteplaats 2] , [geboorteland] ; o [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2021 te [geboorteplaats 3] , [geboorteland] .
o dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] ; o de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd; o de man aan de vrouw, met ingang van 4 maart 2024, voorlopig een kinderalimentatie van € 479,- per maand per kind en vanaf 6 april 2024 voorlopig een kinderalimentatie van € 264,25 per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling voor de eerste dag van iedere maand te voldoen.
Verzoek en verweer
De vrouw verzoekt – na wijziging – de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen:
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verder verzoekt de man zelfstandig om – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens – de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat het nog door partijen op te stellen en te ondertekenen ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant aan de echtscheidingsbeschikking zullen worden gehecht en de hierin gemaakte afspraken zullen worden geacht te zijn openomen in de echtscheidingsbeschikking.
Beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht Omdat beide echtgenoten ten tijde van indiening van het verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt aan de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid/ouderschapsplan Bij het indienen van een verzoek tot echtscheiding is het wettelijk verplicht om een ouderschapsplan over te leggen (artikel 815 lid 2 Rv). Partijen hebben dat niet gedaan. De rechtbank zal in dit geval voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv, omdat het de man en de vrouw niet lukt om op alle punten ten aanzien van de kinderen tot overeenstemming te komen.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling De man en de vrouw stellen allebei dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding kan dus als op de wet gegrond worden toegewezen.
De rechtbank beschouwt het eerder ingediende verzoek over het opnemen van het ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant als ingetrokken, omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
Huurrecht voormalig echtelijke woning De vrouw heeft dit verzoek op de zitting ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank op dit punt geen beslissing hoeft te nemen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht Omdat de kinderen – de onderhoudsgerechtigden – in Nederland wonen, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Op het verzoek zal de rechtbank, op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport alimentatienormen als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Behoefte Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. Voor het bepalen van de behoefte moet het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens hun huwelijk worden bepaald.
Vaststaat dat de vrouw tijdens het huwelijk geen inkomen had. Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) moet dus worden berekend op basis van het inkomen van de man.
De rechtbank gaat voor het berekenen van het NBI van de man tijdens het huwelijk uit van het inkomen zoals dat blijkt uit de aangifte IB 2023. Beide partijen nemen ook het inkomen uit 2023 als uitgangspunt voor de berekening van de behoefte van de kinderen. Het inkomen van de man in 2023 betreft een winst uit onderneming van € 83.496,- per jaar en een uitkering van het UWV van € 13.747,- per jaar.
Op basis van het hiervoor genoemde inkomen en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man op het moment van het huwelijk op € 5.348,- per maand. Op basis van dit NBI hebben partijen recht op een kindgebonden budget van € 693,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Nu de vrouw geen inkomsten had, bedraagt het NBGI in 2024 dus in totaal € 6.041,- per maand. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 1.930,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte in totaal € 2.055,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw De vrouw ontvangt op dit moment een uitkering op grond van de Participatiewet. Tussen partijen staat vast dat de vrouw door gezamenlijke keuzes van partijen geruime tijd niet heeft gewerkt en daardoor enige achterstand heeft op de arbeidsmarkt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om in het kader van de kinderalimentatie nu uit te gaan van verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. De rechtbank zal de vrouw volgen in haar berekening en uitgaan van een draagkracht van € 50,- per maand.
Draagkracht man Tussen partijen is in geschil op basis van welk inkomen de draagkracht van de man moet worden berekend.
De rechtbank stelt voorop dat zij voorbij gaat aan het standpunt van de man dat hij geen draagkracht heeft om enige bijdrage te voldoen in de kosten van de kinderen. De man stelt dat hij noodgedwongen naar Marokko moest verhuizen omdat hij in Nederland geen mogelijkheden heeft om te verblijven, wat tot gevolg heeft dat hij zijn onderneming niet meer kan exploiteren en hij vreest dat hij een faillissement zal moeten aanvragen. Deze stellingen heeft de man echter – na betwisting door de vrouw – niet of onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is op geen enkele wijze gebleken dat het voor de man onmogelijk was om een woning te vinden in Nederland en/of dat het noodzakelijk was om naar Marokko te verhuizen. De rechtbank is verder van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij zijn onderneming vanuit Marokko niet kan aansturen. De onderneming van de man heet [bedrijf] en dit is – kennelijk – een winkel waarin onder meer telefoons worden gerepareerd en telefoon-verwante artikelen worden verkocht. Uit door de man overgelegde stukken blijkt dat hij (althans [bedrijf] ) zeer recent (in juni 2025) nog voor een bedrag van ruim € 8.000,- aan telefoon-verwante artikelen heeft ingekocht kennelijk met het doel om deze in de winkel te verkopen. Dit strookt niet met het standpunt dat hij niet in staat is zijn onderneming te drijven en inkomen te genereren. Mocht er sprake zijn van inkomensverlies door de keuzes die de man het afgelopen jaar heeft gemaakt, dan kan dit niet worden meegenomen in het kader van de bepaling van zijn draagkracht. Er zijn immers geen objectieve redenen waarom hij geen of minder verdiencapaciteit zou hebben. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om – zoals de vrouw stelt – rekening te houden met een winst uit onderneming van € 120.000,- per jaar. Dit bedrag is door de vrouw immers geschat en verder niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man in ieder geval in staat moet worden geacht om – net als in 2023 – een winst uit onderneming te realiseren van € 83.496,- per jaar. De rechtbank zal daarom dit bedrag als uitgangspunt nemen bij het berekenen van de draagkracht van de man.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling en heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man op € 4.704,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
De rechtbank gebruikt voor de berekening van de draagkracht van de man de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.310,-)].
De draagkracht van de man bedraagt dan € 1.388,- per maand.
Gezamenlijke draagkracht De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.438,- per maand (€ 50 + € 1.388). Dit is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 2.055,- te voorzien. Er is sprake van een tekort van € 617,- per maand. De rechtbank komt daarom niet toe aan een draagkrachtvergelijking.
Zorgkorting De rechtbank zal geen rekening houden met een zorgkorting, omdat er geen structurele zorgregeling is tussen de man en de kinderen.
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen is dus gelijk aan zijn draagkracht.
Ingangsdatum De rechtbank vindt het redelijk om de datum van deze beschikking als ingangsdatum voor de kinderalimentatie vast te stellen.
Conclusie De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf vandaag een kinderalimentatie voor de kinderen aan de vrouw moet betalen van in totaal € 1.388,- per maand. Wat meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank merkt hierbij op dat de kinderalimentatie jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage. Dit volgt uit artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht Omdat de vrouw – de onderhoudsgerechtigde – in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek. Op het verzoek tot alimentatie zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling Uit de berekening van de rechtbank volgt dat de man geen draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen. De gezamenlijke draagkracht van partijen is al onvoldoende om volledig in de behoefte van hun kinderen te voorzien. Gelet hierop zal de rechtbank niet verder ingaan op de behoefte en behoeftigheid van de vrouw en haar eventuele verdiencapaciteit. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Aanhechten berekening kinder- en partneralimentatie De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Afwikkeling huwelijksvermogen
Rechtsmacht en toepasselijk recht Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft zij ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek over de afwikkeling van het huwelijksvermogen.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (het Verdrag) van toepassing. De man en de vrouw zijn in 2009 in België gehuwd. Niet gebleken is dat de echtgenoten een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Ten tijde van het huwelijk had de man de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit en de vrouw had de Belgische en de Marokkaanse nationaliteit. Zij hebben na het huwelijk hun eerste gewone verblijfplaats in België gevestigd. In 2021 zijn partijen naar Nederland verhuisd.
De rechtbank gaat er, rekening houdend met deze informatie, vanuit dat op grond van artikel 4 lid 1 van het Verdrag het recht van de eerste gewone verblijfplaats van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Het bepaalde in artikel 4 lid 2 en 3 van het Verdrag is in dit geval niet aan de orde. Dit betekent dat het Belgisch recht van toepassing is. Omdat er zich nadien geen situatie heeft voorgedaan zoals omschreven in artikel 7 van het Verdrag, is het Belgisch recht nog steeds van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
Het Belgische recht Het Belgische relatievermogensrecht is geregeld in het (nieuwe) Belgische Burgerlijk Wetboek (BBW).
Als voorafgaand aan hun huwelijksvoltrekking geen notarieel vastgelegde overeenkomst is gesloten over hun huwelijksvermogensstelsel is het wettelijk stelsel van toepassing (artikel 2.3.12 BBW). In het kort komt het erop neer dat in het wettelijk stelsel er drie vermogens bestaan: het eigen vermogen van ieder van de echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten. (artikel 2.3.16 BBW). Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren alle inkomsten uit arbeid en vermogen, waaronder ook het eigen vermogen, de besparing van deze inkomsten en de met deze inkomsten of besparing verkregen goederen (artikel 2.3.22 lid 1 en 2 BBW). Daarnaast zijn ook gemeenschappelijk alle goederen waarvan het bewijs niet wordt geleverd dat het eigen goederen betreft (artikel 2.3.22 lid 3 BBW). Dit geldt ook voor schulden (artikel 2.3.25 lid 2 BBW). Tot het eigen vermogen behoren de voorhuwelijkse goederen (artikel 2.3.17 BBW). Dat zijn de bezittingen en schulden die voorafgaand aan het huwelijk tot het vermogen van een echtgenoot behoorden. Ook alle goederen en schulden die een echtgenoot tijdens het huwelijk door een nalatenschap of een gift krijgt, behoren tot het eigen vermogen van een echtgenoot. Een gemeenschappelijk schuld kan worden verhaald op zowel het eigen vermogen van iedere echtgenoot als op het gemeenschappelijk vermogen (artikel 2.3.27 BBW).
Het gemeenschappelijke vermogen dat op grond van dit wettelijk stelsel is ontstaan wordt ontbonden door echtscheiding (artikel 2.3.41 sub 2 BBW). Deze ontbinding leidt tot vereffening en verdeling (artikel 2.3.43 BBW). Als peildatum voor de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen geldt de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding en voor de waarde van de te verdelen goederen geldt het tijdstip van de verdeling als peildatum. Bij verdeling geldt als uitgangspunt een verdeling bij helfte (artikel 2.3.50 BBW).
Inhoudelijke beoordeling Tijdens de zitting is besproken dat het Belgisch wettelijk stelsel van toepassing is.
Peildatum De rechtbank stelt voorop dat geen van partijen heeft verzocht dat de rechtbank overgaat tot vaststelling van (de wijze van) verdeling van de gemeenschap. Wel heeft de vrouw de rechtbank verzocht om op een aantal punten een beslissing te nemen, in het kader van de verdeling. De rechtbank zal die verzoeken hierna beoordelen.
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 1 maart 2024. Dit is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
De vrouw verzoekt de rechtbank om een beslissing te nemen over:
a. [rekeningnummer 1] ten name van de man; b. [rekeningnummer 2] jongerengroeirekening; c. [rekeningnummer 3] ten name van de man; d. ING Business card [rekeningnummer 4] ten name van de man; e. ING card [rekeningnummer 5] ten name van de man; f. BNP Paribas debitcard [rekeningnummer 6] ten name van de man; g. Mastercard Bpost Bpaid [rekeningnummer 7] ten name van de man; h. bankrekening in Marokko ten name van de man; i. [rekeningnummer 8] ten name van de vrouw;
6. creditcards ten name van de man ( [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 10] ).
De rechtbank begrijpt uit de stukken en wat tijdens de zitting is besproken dat de inboedel al in onderling overleg is verdeeld. Daarom is daarover geen beslissing van de rechtbank nodig.
Range Rover Tussen partijen staat vast dat de Range Rover op de peildatum aanwezig was. De man stelt echter dat de Range Rover inmiddels total loss is afgevoerd vanwege het feit dat deze auto opgereden was en op dat moment geen waarde meer vertegenwoordigde. Wat de man betreft kan er over de Range Rover dus geen beslissing meer worden genomen. De rechtbank is van oordeel dat de man dit – mede gelet op de betwisting door de vrouw – met de door hem als productie 3 overgelegde foto’s van de auto niet heeft aangetoond. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de Range Rover nog altijd in het bezit is van de man. De rechtbank zal de Range Rover daarom toedelen aan de man. De rechtbank vindt het redelijk om voor de waarde aan te sluiten bij de ANWB-koerslijsten die door partijen zijn overgelegd. Uit de door de vrouw overgelegde uitdraai van de ANWB-koerslijst volgt een waarde van € 40.300,- en uit de door de man overgelegde uitdraai van de ANWB-koerslijst volgt een waarde van € 24.550,-. De rechtbank vindt het redelijk om de waarde schattenderwijs vast te stellen op € 30.000,-. De rechtbank zal bepalen dat de man de helft van de waarde (€ 15.000,-) aan de vrouw moet betalen.
BMW De rechtbank gaat er gelet op het door de man als productie 4 overgelegde verkoopcontract vanuit dat de BMW op 14 mei 2025 is verkocht voor € 10.000,-. De rechtbank zal bepalen dat de man de helft van dit bedrag (€ 5.000,-) aan de vrouw moet voldoen.
Maserati Niet is komen vast te staan dat de Maserati door de man met privévermogen is aangekocht. De man heeft na betwisting door de vrouw dit standpunt niet met stukken onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom (op grond van artikel 2.3.22 lid 3 BBW) vanuit dat de Maserati een gemeenschappelijk goed is.
De rechtbank zal de Maserati conform het verzoek toedelen aan de man. Partijen zijn het echter niet met elkaar eens over de waarde. De man stelt, zonder onderbouwing, dat de auto tussen € 14.000,- en € 25.000,- waard is. De vrouw stelt, op basis van drie foto’s en algemene informatie uit Autovisie dat de auto € 206.781,- waard is. De rechtbank is van oordeel dat zij op basis van deze stukken niet kan vaststellen dat de Maserati € 206.781,- waard is. Omdat partijen het niet eens zijn over de waarde zal de rechtbank de waarde schattenderwijs bepalen op het gemiddelde van de drie door partijen genoemde waardes. Dat is afgerond € 80.000,-. De man moet de helft van deze waarde (€ 40.000,-) aan de vrouw betalen.
Eenmanszaak [bedrijf] De vrouw verzoekt om te bepalen dat de waarde van de onderneming van de man zal worden vastgesteld door een nog nader vast te stellen deskundige waarna de onderneming, na voldoening van de helft van de waarde aan de vrouw, aan de man wordt toegescheiden met alle bij de onderneming behorende baten en lasten.
De rechtbank zal – zoals tijdens de zitting aangegeven – het verzoek van de vrouw aldus toewijzen, omdat de man geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek. Hierbij overweegt de rechtbank dat het wel aan partijen zelf is om uitvoering te geven aan hetgeen de rechtbank bepaalt. Dat betekent dat zij zelf een deskundige moeten benaderen voor de waardering van de (activa en passiva van de) eenmanszaak van de man.
Bankrekeningen De rechtbank stelt voorop dat de jongerengroeirekening [rekeningnummer 2] die op naam van een van de kinderen staat buiten de huwelijksgemeenschap van partijen valt. De rechtbank kan in het kader van de verdeling daarover geen beslissing nemen . Dit geldt ook voor eventuele andere op peildatum bestaande jongerengroeirekeningen op naam van de kinderen.
De rechtbank zal bepalen dat partijen de saldi van de rekeningen hiervoor genoemd onder a en c tot en met i per peildatum bij helfte met elkaar moeten delen, waarna de bankrekening wordt toegedeeld aan de partij op wiens naam de bankrekening is gesteld. Verder zal de rechtbank als onweersproken toewijzen het verzoek van de vrouw dat onbekend gebleven en niet genoemde bankrekeningen na de echtscheiding zonder verdere verrekening van de saldi aan de andere partij worden toegedeeld.
Credit cards De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw zo dat de man de credit card overeenkomsten op zijn naam zal voortzetten. Nu de man hiermee heeft ingestemd, zal de rechtbank dit toewijzen.
De vrouw verzoekt hierbij verder om te bepalen dat een eventuele credit card schuld op peildatum alleen voor rekening van de man moet komen, omdat de man schulden laat ontstaan waar de vrouw geen aandeel in heeft gehad en geen inzage in heeft. De rechtbank ziet in de stelling van de vrouw geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder draagplichtig zijn voor een eventuele credit card schuld op de credit cards [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 10] op de peildatum. De rechtbank zal dit deel van het verzoek van de vrouw afwijzen.
Proceskosten Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [dag] 2009 te [plaats 1] , België;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] van in totaal € 1.388,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt in het kader van de verdeling van ontbonden beperkte huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw – onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:
1. de Range Rover (kenteken [kenteken 2] ) wordt tegen een waarde van € 30.000,- aan de man toegedeeld, onder de verplichting voor de man om de helft van die waarde (€ 15.000,-) aan de vrouw te betalen;
2. de man moet de helft van de verkoopopbrengst van de BMW (kenteken [kenteken 1] ), te weten € 5.000,-, aan de vrouw voldoen;
3. de Maserati (kenteken [kenteken 3] ) wordt tegen een waarde van € 80.000,- aan de man toegedeeld, onder de verplichting voor de man om de helft van die waarde (€ 40.000,-) aan de vrouw te betalen;
4. de waarde van de eenmanszaak [bedrijf] van de man zal worden vastgesteld door een nog nader vast te stellen deskundige waarna de onderneming, na voldoening van de helft van de waarde aan de vrouw, aan de man wordt toegescheiden met alle bij de onderneming behorende baten en lasten;
5. de volgende bankrekeningen worden toegedeeld aan de man:
[rekeningnummer 1] ten name van de man; [rekeningnummer 3] ten name van de man; ING Business card [rekeningnummer 4] ten name van de man; ING card [rekeningnummer 5] ten name van de man; BNP Paribas debitcard [rekeningnummer 6] ten name van de man; Mastercard Bpost Bpaid [rekeningnummer 7] ten name van de man; bankrekening in Marokko ten name van de man; waarbij de saldi op de peildatum bij helfte met de vrouw worden gedeeld;
6. de bankrekening [rekeningnummer 8] ten name van de vrouw wordt toegedeeld aan de vrouw, waarbij het saldo op de peildatum bij helfte met de man wordt gedeeld;
7. onbekend gebleven en niet genoemde bankrekeningen worden na de echtscheiding zonder verdere verrekening van de saldi aan de andere partij toegedeeld;
8. de man zal de credit card overeenkomsten op zijn naam ten aanzien van [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 10] voortzetten;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 augustus 2025.