ECLI:NL:RBDHA:2025:15472 - Rechtbank Den Haag - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39093
geboren op [geboortedatum], Somalische nationaliteit, V-nummer: [v-nummer], verzoeker, (gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en
(gemachtigde: mr. K. Diender).
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft dit besluit niet als terugkeerbesluit aangemerkt omdat verweerder zich op het standpunt stelt dat gelet op de minderjarigheid van verzoeker in deze fase van de procedure nader onderzoek moet worden gedaan naar adequate opvangmogelijkheden in Somalië. Verzoeker heeft op 24 oktober 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 27 september 2024. Dit beroep is aanhangig bij deze rechtbank en zittingsplaats (NL24.41595). In deze beroepsprocedure is nog geen zitting bepaald en nog geen uitspraak gedaan.
Bij brief van 14 augustus 2025 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 20 augustus 2025 met de diplomatieke vertegenwoordiger van Somalië in Brussel.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) teneinde de geplande presentatie van verzoeker te verbieden.
Verweerder heeft schriftelijk verweer gevoerd.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Niet in geschil is dat het gesprek met de Somalische autoriteiten waarvoor verzoeker is uitgenodigd, is gepland op 20 augustus 2025 om 10:00 uur. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven. Verweerder heeft dit ook niet betwist.
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij gelet op zijn status als asielzoeker niet mag worden gepresenteerd bij de autoriteiten en heeft hierbij opgemerkt dat zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag nog niet is behandeld door de rechtbank. Verzoeker verwijst naar het arrest Gnandi en uitspraken van meerdere zittingsplaatsen. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om de presentatie te verbieden omdat het niet ingaan op de uitnodiging anders wellicht wordt aangemerkt als het niet meewerken aan het onderzoek naar adequate opvang en dit gevolgen kan hebben voor het kunnen verkrijgen van een ‘buiten schuld-vergunning als AMV’. Verzoeker voert ook aan dat verweerder in het asielbesluit zijn verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig heeft geacht, zodat het bezoek aan de ambassade dus een presentatie gericht op uitzetting behelst.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het presenteren van verzoeker hangende beroep rechtmatig is en ook noodzakelijk is in het kader van het onderzoek naar adequate opvang omdat verzoeker minderjarig is. Verweerder wijst op de lange duur van het proces om een reisdocument te verkrijgen en de problemen die dan ontstaan in de opvangmogelijkheden. Volgens verweerder volgt uit artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 dat een vreemdeling verplicht kan worden om medewerking te verlenen aan de voorbereiding van zijn vertrek uit Nederland en is de ratio van deze bepaling dat verweerder er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen. Verweerder benadrukt dat er thans geen vertrekplicht op verzoeker rust, maar dat verzoeker wel moet meewerken aan het onderzoek naar adequate opvang en aan de voorbereiding van zijn eventuele vertrekplicht, na het bereiken van de meerderjarige leeftijd. In het verweerschrift is voorts vermeld dat het op 20 augustus 2025 geplande gesprek een voorbereidende handeling is, namelijk het onderzoek naar adequate opvang voor een minderjarige vreemdeling. Verweerder heeft al beslist dat aan verzoeker geen bescherming hoeft te worden verleend, zodat verweerder mocht overgaan tot het plannen van een presentatie hangende de beroepsprocedure. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de arresten van het Hof van Justitie van de EU in de zaken Gnandi en TQ zich niet tegen zijn werkwijze verzetten. Verweerder stelt zich tot slot op het standpunt dat het presenteren op zichzelf geen 3 EVRM-risico vormt voor verzoeker.
5. De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening toewijzen en zal de geplande presentatie verbieden en motiveert dit als volgt.
6. Bij uitspraak van 30 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats -kort gezegd- geoordeeld dat zolang er geen sprake is van een in rechte vaststaand terugkeerbesluit en terugkeerverplichting, verweerder zich moet onthouden van het presenteren van een vreemdeling bij de autoriteiten van het land van herkomst (ECLI:NL:RBDHA:2025:9592).
7. Een terugkeerbesluit behelst de vaststelling van onrechtmatig verblijf en brengt als rechtsgevolg een terugkeerplicht voor de vreemdeling mee, alsmede de plicht voor autoriteiten om de vreemdeling te verwijderen, indien de vreemdeling niet binnen de al dan niet hiervoor bepaalde termijn vrijwillig voldoet aan zijn terugkeerplicht.
8. Zolang verweerder geen terugkeerbesluit vaststelt, heeft verzoeker geen vertrekplicht en is hij niet verplicht om mee te werken aan terugkeer naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft geen terugkeerbesluit vastgesteld. Daartoe is verweerder ook niet bevoegd omdat het Hof in haar uitspraak van 14 januari 2021 in de zaak TQ (arrest van het Hof van 14 januari 2021 in de zaak TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9) onder meer voor recht heeft verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/115 (…) gelezen in samenhang met artikel 5, onder a), van deze richtlijn en artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus moet worden uitgelegd dat de betrokken lidstaat, alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind en die lidstaat in dat kader zich ervan dient te overtuigen dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Verweerder heeft niet vastgesteld dat in Somalië adequate opvang voor verzoeker is indien hij nu zou moeten terugkeren.
9. Verzoeker heeft dus geen vertrekplicht en is thans niet verplicht om mee te werken aan zijn vertrek. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de presentatie bij de autoriteiten van een derde land geen verwijderingshandeling is, maar slechts een voorbereiding op verwijderingshandelingen, acht de voorzieningenrechter dit standpunt weinig overtuigend. Verweerder stelt zich in bewaringszaken immers doorgaans op het standpunt dat het bewerkstelligen van een presentatie nu juist wel een verwijderingshandeling is om zodoende te onderbouwen dat hij voortvarend werkt aan de verwijdering.
10. Verzoeker heeft bovendien een asielaanvraag ingediend. Omdat moet worden voorkomen dat een verzoeker om internationale bescherming een risico loopt vanwege een mogelijke reactie van de autoriteiten op een ingediend verzoek om internationale bescherming, dient verweerder zich te onthouden van het presenteren van een vreemdeling die geen in rechte vaststaande terugkeerplicht heeft en ten aanzien van wie de rechter nog niet heeft beoordeeld of het beginsel van non-refoulement aan de verwijdering in de weg staat. Anders dan verweerder stelt is bij het bepalen van het moment waarop verzoeker verplicht wordt om mee te werken aan de terugkeer naar zijn land van herkomst niet doorslaggevend wanneer verweerder een beslissing op de asielaanvraag heeft genomen, maar wanneer de rechter die beslissing heeft getoetst. Dat door DT&V niet wordt medegedeeld aan de Somalische autoriteiten dat verzoeker een asielaanvraag heeft ingediend acht de voorzieningenrechter onvoldoende waarborg dat uit de presentatie van verzoeker niet valt af te leiden dat verzoeker een asielaanvraag heeft gedaan. Dat verzoeker in zijn asielprocedure heeft verklaard te vrezen voor Al Shabaab en niet voor de autoriteiten en dat verzoeker niet verplicht is om zelf bij de presentatie aan te geven dat hij een asielaanvraag heeft ingediend maakt dit ook niet anders. Een verzoek om internationale bescherming wordt immers ingegeven door de vrees voor de autoriteiten, danwel door de vrees voor derden jegens wie de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Hoe dan ook houdt een verzoek om internationale bescherming verband met de autoriteiten van het land van herkomst en ziet dit op het handelen en/of nalaten van die autoriteiten jegens de vreemdeling.
11. Voor zover verweerder heeft aangegeven dat de presentatie bij de Somalische autoriteiten plaatsvindt in het kader van het onderzoek naar adequate opvang volgt de voorzieningenrechter dit niet. In die brief die verweerder naar verzoeker heeft gestuurd om hem uit te nodigen voor het gesprek met de Somalische autoriteiten is over het doel van het gesprek het navolgende vermeld:
(…) De Dienst Terugkeer en Vertrek nodigt u uit voor een gesprek met de (diplomatieke) vertegenwoordiger van Somalië op 20 augustus 2025, om 10:00 uur op Avenue Franklin Roosevelt 66 te 1050 Brussel.
Het betreft hier de vertegenwoordiger van het land waarvan u hebt gezegd de nationaliteit te bezitten, of waar u langere tijd heeft verbleven, of waarvan de Nederlandse overheid aanwijzingen heeft dat u daar onderdaan van bent.
Tijdens dit gesprek wordt uw identiteit en nationaliteit onderzocht zodat uw vertrek mogelijk wordt. Wij vragen u om alle mondelinge en schriftelijke informatie te geven die in dit verband belangrijk zijn. (…) Voor het door verweerder gestelde doel van het gesprek bevat deze brief geen aanknopingspunten.
12. De voorzieningenrechter overweegt in aanvulling hierop dat verweerder niet heeft toegelicht hoe de voorgenomen presentatie zou kunnen worden aangemerkt als het verrichten van onderzoek naar adequate opvang. Verzoeker heeft (onbetwist) aangevoerd dat de door hem gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn bevonden. Verweerder heeft niet toegelicht welke andere onderzoekshandelingen DT&V heeft verricht en waarom de autoriteiten behulpzaam zouden kunnen zijn bij het onderzoeken of verzoeker na een mogelijke terugkeer opgevangen zou kunnen worden op een wijze die verenigbaar is met het Unierecht. Verweerder heeft de beschikking van 27 september 2024 en een verslag van een op 14 augustus 2025 gehouden vertrekgesprek aan het dossier toegevoegd. Uit deze stukken blijkt onder meer dat verweerder reeds een laissez-passer heeft aangevraagd bij de Somalische autoriteiten. Ook dit wijst er op dat de presentatie strekt tot voorbereiding van het verkrijgen van een vervangend reisdocument en dus tot het effectueren van het vertrek. De voorzieningenrechter ziet hiervoor bevestiging in de passages van het vertrekgesprek-verslag waarin de regievoerder verzoeker er op wijst hoe de procedure verder gaat als hij meerderjarig wordt, wat het geval zal zijn over 2,5 maand. Het nu reeds aanvragen van een vervangend reisdocument is voorbarig omdat er nog geen terugkeerbesluit is vastgesteld. Voor zover verweerder meent dat hij verzoeker kan verwijderen zodra verzoeker meerderjarig is, gaat verweerder er aan voorbij dat de rechtbank het besluit op de asielaanvraag eerst moet beoordelen en dat het bereiken van de meerderjarige leeftijd niet betekent dat er geen gewicht wordt toegekend aan de wijze waarop verweerder het onderzoek naar adequate opvang heeft verricht.
13. De voorzieningenrechter tekent hierbij nog aan dat het onderzoek naar adequate opvang geen ‘voorbereidende handeling voor vertrek’ is. Het onderzoek naar adequate opvang strekt er immers toe om te onderzoeken ofeen terugkeerbesluit moet worden vastgesteld en dus of aan verzoeker een vertrekplicht kan en moet worden opgelegd.
14. De voorzieningenrechter verbiedt dus de presentatie van verzoeker bij de Somalische autoriteiten totdat in rechte vaststaat dat verzoeker een vertrekplicht heeft en de termijn voor vrijwillig vertrek is verstreken. De voorzieningenrechter bepaalt hierbij uitdrukkelijk dat het indienen van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening op geen enkele wijze mag worden aangemerkt als het niet of niet volledig meewerken aan het onderzoek naar adequate opvang. Verzoeker heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat verweerder hem in deze fase van zijn procedure niet mag presenteren bij de autoriteiten van zijn land van herkomst.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om de op 20 augustus 2025 geplande presentatie te verbieden toe en ziet hierin ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken, waarbij de voorzieningenrechter de standaardmatig toegekende punten en bedragen zal hanteren.
16. Beslist wordt als volgt
Beslissing
De voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
-
verbiedt de op 20 augustus 2025 geplande presentatie van verzoeker bij de Somalische autoriteiten;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 augustus 2025.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Artikel 8:83, derde en vierde lid, van de Awb maakt dit mogelijk.