ECLI:NL:RBDHA:2025:15470 - Rechtbank Den Haag - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35388
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 6 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 mei 2025 (in de zaak NL25.21173) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 mei 2025.
Bewaringsmaatregel
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zonder titel in het detentiecentrum verblijft, aangezien de maatregel ingevolge artikel 59b Vw in het dossier ontbreekt.
3.1. De rechtbank overweegt dat de maatregel weliswaar niet is opgenomen in het procesdossier in deze zaak, maar wel in het dossier van het eerste beroep (NL25.21173). De maatregel is na oplegging aan eiser uitgereikt en in de eerste beroepsprocedure trad voor eiser dezelfde gemachtigde op als in deze procedure, zodat eiser en zijn gemachtigde met de maatregel bekend zijn. De rechtbank heeft ambtshalve kennis kunnen nemen van het dossier van het eerste beroep en dus van de maatregel. In de uitspraak op het eerste beroep is reeds geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b gedragen kan worden als er een vermoeden bestaat dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn. Eiser wordt in de beschikking van 19 september 2024 aangeduid als een vreemdeling bij wie Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vv) van toepassing is, en dit maakt dat de bewaringsgrond van artikel 59b, eerst lid, onder d, van de Vw van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen. De beroepsgrond dat eiser zonder titel in het detentiecentrum verblijft slaagt niet.
Voortvarend handelen 4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, omdat pas op 12 juni 2025 de lp aanvraag is gestuurd, terwijl eiser reeds op 6 mei 2025 in bewaring is gesteld.
4.1. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. De rechtbank merkt allereerst op dat uit de voortgangsgegevens met betrekking tot uitzetting (M120) blijkt dat reeds op 14 mei 2025 de lp aanvraag aan de Nigeriaanse autoriteiten is gestuurd en niet op 12 juni 2025 zoals eiser stelt.
4.2. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in de periode die nu ter toetsing voorligt, van 21 mei 2025 tot en met 6 augustus 2025, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting naar Nigeria. Verweerder heeft op 10 juni en 8 juli vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Daarnaast is er sinds 21 mei 2025 ongeveer elke drie weken een keer schriftelijk gerappelleerd bij de Nigeriaanse autoriteiten in het kader van het lp-traject. Verweerder heeft tevens een presentatie in persoon ingepland op 5 juni 2025, waarbij eiser er voor heeft gekozen hier niet aan mee te werken omdat hij, volgens eigen verklaring, niets te maken heeft met de Nigeriaanse autoriteiten. Door maandelijks een vertrekgesprek met eiser te voeren en daarnaast ongeveer eens per drie weken te rappelleren met betrekking tot het lp-traject bij de Nigeriaanse autoriteiten heeft verweerder, mede in aanmerking genomen dat hij bij deze stand van de uitzettingsprocedure grotendeels afhankelijk is van de Nigeriaanse autoriteiten, in de te beoordelen periode naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting naar Nigeria. Dat er nog geen lp is afgegeven voor eiser maakt niet dat onvoldoende voortvarend is gehandeld door verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom beroepsgronden
5. Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode (21 mei 2025 tot en met 6 augustus 2025) op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.