ECLI:NL:RBDHA:2025:15447 - Rechtbank Den Haag - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23882
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Sarmastzada).
Procesverloop
1. Voor een weergave van het verloop van de procedure tot 13 mei 2025 verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van die datum (onder procesverloop en overweging 2).
2. Bij besluit van 19 juni 2025 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker alsnog ingewilligd en hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 8 januari 2018 tot 8 januari 2023.
3. Op 1 juli 2025 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen (wat hij ziet als) de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
4. Bij besluit van 10 juli 2025 heeft verweerder dit bezwaar gegrond verklaard en de geldigheidsduur van verzoekers verblijfsvergunning verlengd tot 8 januari 2028. Aan verzoeker is een proceskostenvergoeding toegekend van € 323,50 voor de indiening van het bezwaarschrift.
5. Bij brief van 11 juli 2025 heeft verzoeker laten weten dat hij het beroep zal intrekken en de rechtbank zal vragen verweerder te veroordelen in de proceskosten (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor verzoekers reactie na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 907,00).
6. Bij brief van 5 augustus 2025 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij zich verzet tegen de gevraagde toekenning van 0,5 punt.
7. Op 6 augustus 2025 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank gevraagd verweerder te veroordelen in de proceskosten, zoals hij op 11 juli 2025 had aangekondigd.
8. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
9. Verweerder is aan verzoeker tegemoetgekomen door de asielaanvraag alsnog in te willigen. Verzoeker heeft dan ook recht op een proceskostenvergoeding in verband met de indiening van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting. In zoverre is het verzoek kennelijk gegrond.
10. Na het alsnog inwilligen van zijn asielaanvraag heeft verzoeker het beroep niet (meteen) ingetrokken, omdat hij van mening is dat verweerder de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning direct bij het alsnog inwilligen van zijn aanvraag had moeten verlengen. Bij besluit van 10 juli 2025 heeft verweerder deze geldigheidsduur alsnog verlengd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken.
11. Hoewel het besluit van 10 juli 2025 is vormgegeven als een beslissing op bezwaar, moet dit besluit worden gezien als een tegemoetkoming aan het beroep van verzoeker in de asielprocedure. Nog daargelaten dat er in asielzaken geen bezwaarfase is, hoefde verzoeker gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen apart rechtsmiddel aan te wenden als hij het niet eens was met het besluit van 19 juni 2025 op het punt van het niet direct verlengen van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning.
Of de tegemoetkoming door verweerder op 10 juli 2025 verplicht of onverplicht was, is niet van belang voor de beslissing op het verzoek.
12. De rechtbank is het met verzoeker eens dat het redelijk is om een vergoeding van 0,5 punt toe te kennen voor de verleende rechtsbijstand die heeft geleid tot het besluit van 10 juli 2025. Er is sprake van in beroep verleende rechtsbijstand – in asielzaken is er geen bezwaarfase en het was gelet op artikel 6:19 van de Awb ook niet nodig om een apart rechtsmiddel aan te wenden – zodat een vergoeding van € 453,50 aan de orde is (0,5 punt, met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1). Echter, de discussie over de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van verzoeker heeft gelet op het besluit van 10 juli 2025 al geleid tot een proceskostenvergoeding van € 323,50. De rechtbank acht het redelijk om dat bedrag af te trekken van de € 453,50, waarmee € 130,00 resteert. Ook in zoverre is het verzoek kennelijk gegrond. Voor zover verzoeker een hoger bedrag aan proceskostenvergoeding wenst, is het verzoek kennelijk ongegrond.
13. De conclusie is dat verweerder aan verzoeker nog € 1.944,00 aan proceskosten moet vergoeden; € 907,00 voor de indiening van het beroepschrift, € 907,00 voor het verschijnen ter zitting en (€ 453,50 min de al toegekende € 323,50 is) € 130,00 voor de verleende rechtsbijstand in het vervolg van de beroepsprocedure.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.944,00 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.