Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.35628

V-nummer: [nummer] , (gemachtigde: mr. M. Spapens),

en

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.

Procesverloop

2. Eiser is geboren op [datum] 1990 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is sinds 2011 in Nederland. Deze zaak gaat over eisers zevende asielaanvraag die hij op 19 augustus 2021 heeft ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en [tolk] als tolk deelgenomen. Verweerder heeft op 10 juli 2025, dus twee dagen voor de zitting, laten weten niet op de zitting te verschijnen. Verder heeft verweerder afgezien van het indienen van een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas

3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Nadat hij in 2017 is uitgezet vanuit Nederland naar Kabul is hij daar een bakkerij begonnen met een compagnon. Hij heeft daar problemen gekregen omdat hij als ongelovig en verwesterd wordt gezien in Afghanistan. Taliban-leden hebben eiser mishandeld en zijn compagnon benaderd om hem te waarschuwen dat eiser moet vertrekken. Eisers compagnon is door Taliban-leden vermoord. In 2014 is eiser bekeerd tot het christendom en hij kan zijn geloof in Afghanistan niet uiten. Eiser vreest ook voor de Taliban omdat hij een tatoeage heeft op zijn arm van een groot christelijk kruis.

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

1.Identiteit, nationaliteit en herkomst; 2.Problemen met de Taliban en anderen na terugkeer uit Europa; 3.Verdieping in het christelijk geloof.

4.1. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De problemen met de Taliban en anderen na terugkeer uit Europa vindt verweerder niet geloofwaardig. Eisers verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Uit de foto's die eiser heeft overgelegd blijkt geen link met de door eiser gestelde problemen. Ook mag van eiser verwacht worden dat hij zich terughoudend opstelt gelet op zijn uiterlijk en dat hij zich aanpast naar de Afghaanse normen. Omdat in rechte vast staat dat de eerdere gebeurtenissen ongeloofwaardig zijn, kunnen deze nu niet eisers gestelde vrees ondersteunen. Verder ziet de landeninformatie die eiser heeft overgelegd niet op hem persoonlijk. Eisers verblijf in het westen maakt niet dat hij om die reden in de negatieve belangstelling van de Taliban komt te staan. Verweerder vindt de verdieping van het christelijke geloof ook niet geloofwaardig. Zijn verklaringen hierover vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Verweerder wijst de asielaanvraag van eiser daarom af als kennelijk ongegrond.[1]

Heeft verweerder de problemen na terugkeer in Kabul in 2017 ongeloofwaardig kunnen vinden?

5. Eiser voert aan dat verweerder zijn verklaringen over zijn problemen na zijn terugkeer in Afghanistan in 2017 ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Eiser heeft met foto's onderbouwd wat er met zijn compagnon is gebeurd. Ten onrechte heeft verweerder zijn dood niet als een concrete indicatie beschouwd dat ook eiser een risico loopt om gedood te worden. Taliban-leden hebben tegen eisers compagnon gezegd dat zij een probleem hebben met eiser.

5.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers problemen bij terugkeer in Kabul niet geloofwaardig zijn. Verweerder stelt niet ten onrechte dat niet concreet is gemaakt dat eiser wordt bedreigd door dezelfde Taliban leden die zijn compagnon hebben benaderd omdat eiser niet weet wie de betreffende leden zijn. Ook is eisers stelling dat de bedreigers bij de Taliban horen een aanname. Eiser heeft geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat hij als spion wordt gezien. Verweerder kon zich daarom op het standpunt stellen dat eisers relaas in grote lijnen niet geloofwaardig is. De rechtbank ziet in de foto’s die eiser heeft overlegd evenmin aanleiding voor het oordeel dat hij gevaar loopt, omdat hieruit geen link blijkt met zijn gestelde problemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Heeft eiser zijn geloofsverdieping aannemelijk gemaakt?

6. Eiser voert aan dat hij zich verder in het christelijk geloof heeft verdiept. Dat blijkt ook uit het feit dat hij een groot kruis op zijn arm heeft getatoeëerd.

6.1. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eisers verdieping in het christelijke geloof niet geloofwaardig is. Eiser geeft aan dat zijn geloof sterker is geworden. Daarmee bedoelt eiser dat zijn vertrouwen in god sterker is geworden en is toegenomen. Verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat eiser er hiermee niet in is geslaagd om zijn geloofsverdieping te onderbouwen. Eiser heeft aangegeven dat zijn leven is verbeterd door de verdieping in het geloof, maar geeft geen inzicht in de impact van het geloof op zijn leven en hoe de geloofsgroei eruit ziet. In het nader gehoor heeft verweerder eiser gevraagd naar de activiteiten die hij doet in het kader van zijn geloof. Verweerder heeft kunnen stellen dat het enkel benoemen van het 'praten met God, contact hebben met vrienden en naar de kerk gaan' geen inzicht geeft in de rol van de activiteiten in eisers leven en hoe deze leiden tot verdieping in het geloof. Tot slot merkt verweerder niet ten onrechte op dat het zetten van een tatoeage er niet toe leidt dat sprake is van geloofsverdieping. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Loopt eiser nu bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op vervolging of ernstige schade?

7. Eiser handhaaft zijn vrees als gevolg van zijn langdurige verblijf in het westen. Zijn uiterlijk, waaronder zijn tatoeage, leidt ertoe dat hij problemen zal krijgen in Afghanistan. Hij heeft op zitting verklaard en laten zien dat het kruis op zijn onderarm goed zichtbaar is. Het enkel bedekken van de tatoeage is onvoldoende nu de tatoeage zichtbaar wordt bij het schuiven van kleding. Uit landeninformatie van Vluchtelingenwerk van 7 april 2025[2] blijkt dat de leefregels onder de Taliban voor mannen steeds strenger worden toegepast. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat sprake is van een lacune voor wat betreft de informatie over gedwongen terugkeer naar Afghanistan. Volgens eiser is niet bekend wat er gebeurt met mensen die gedwongen terugkeren. Dit is volgens eiser ook niet betrokken bij de uitspraak van de Afdeling[3] van 20 november 2024.[4] Eiser heeft op de zitting benadrukt dat verweerder nader onderzoek moet doen zoals volgt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024[5].

7.1. De rechtbank stelt vast de verweerder de tatoeage van eiser heeft meegenomen in het kader van de beoordeling van de geloofsgroei. Verweerder heeft echter in de besluitvorming geen standpunt ingenomen over het mogelijke risico dat eiser loopt door zijn tatoeage in het kader van artikel 3 van het EVRM. Ook heeft verweerder, nu hij heeft afgezien van het indienen van een verweerschrift, niet gereageerd op de landeninformatie van 7 april 2025. De rechtbank ziet hierin een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.

7.2. De rechtbank stelt verder vast dat de Afdelingsuitspraak van 20 november 2024 ziet op vrijwillige terugkeer naar Afghanistan. De conclusie van de Afdeling, dat uit de informatie uit de openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven bij terugkeer alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen, ziet dus niet op gedwongen terugkeer. Verweerder heeft hier vanwege het niet verschijnen op de zitting geen standpunt over ingenomen. Uit de door eiser aangehaalde landeninformatie volgt dat sinds de machtsovername van de Taliban geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden vanuit Europa.[6] Gelet op de ex nunc toets kan verweerders standpunt in het bestreden besluit daarom geen stand houden.

7.3. De conclusie is dat verweerder zonder nadere motivering of onderzoek niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser geen reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb[7]. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.

8.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. In het bijzonder moet verweerder ingaan op het standpunt van eiser dat in zijn geval sprake zal zijn van gedwongen terugkeer, en hoe dat doorwerkt in de beoordeling of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.

8.2. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit van 27 augustus 2024;

  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;

  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Op grond van artikel 31, eerste en zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:4648.

ECLI:NL:RBDHA:2024:2720

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025, pagina 10, 11 en 19.

Algemene wet bestuursrecht.


Voetnoten

Op grond van artikel 31, eerste en zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:4648.

ECLI:NL:RBDHA:2024:2720

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025, pagina 10, 11 en 19.

Algemene wet bestuursrecht.