Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15343 - Rechtbank Den Haag - 18 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1534318 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.35647 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Schoneveld),

en

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Elhaddouchi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1992] .

Is de maatregel op de juiste wijze uitgereikt?

2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet op de juiste manier is uitgereikt en dus onrechtmatig is opgelegd. Uit het dossier blijkt namelijk dat de maatregel niet in persoon is uitgereikt, maar in een postvak van het detentiecentrum is gelegd. Eiser is weliswaar weggelopen tijdens het gehoor, maar dit betekent niet dat de maatregel niet achteraf aan eiser uitgereikt had kunnen worden. Verweerder had hiervoor meer inspanningen moeten verrichten. Een maatregel wordt normaalgesproken namelijk ook niet meteen na het gehoor in persoon uitgereikt, omdat deze eerst nog uitgewerkt dient te worden.

3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring op de juiste wijze is uitgereikt. Uit het M110 formulier van 21 juli 2025 volgt dat eiser boos en scheldend is weggelopen tijdens het gehoor. Uit dit formulier blijkt ook dat verweerder voornemens was om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser wist dus wat het doel van het gesprek was. Hij heeft er zelf voor gekozen weg te lopen, waardoor de maatregel niet aan hem kon worden uitgereikt, hetgeen voor zijn eigen rekening en risico komt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?

4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan; 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser: 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden; 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

5. Eiser voert aan dat de zware grond onder 3d niet is aangekruist, maar wel is toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De zware grond onder 3d kan daarom onbesproken blijven.

6. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, vanwege eisers medische problematiek die verband houdt met de inbewaringstelling. Eisers klachten nemen toe naarmate de bewaring langer duurt. Deze problematiek heeft al eerder geleid tot opheffing van een maatregel van bewaring. Het nieuwe medische dossier laat een verslechterde medische situatie zien. Eiser zit momenteel weer in isolatie vanwege automutilatie. Verweerder had eiseres problematiek moeten betrekken bij het opleggen van de maatregel door middel van een evenredigheidstoets (noodzakelijkheid, proportionaliteit en geschiktheid).

7. Bij de beantwoording van de vraag of de minister met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelendan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van de minister; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).

8. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank ziet in de stukken die voorhanden zijn geen aanleiding om te oordelen dat de medische zorg in het detentiecentrum tekort schiet. Medische behandeling in het detentiecentrum is beschikbaar en gelijkwaardig met de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Evenmin acht de rechtbank gebleken dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. Voor zover eiser meent dat hij detentieongeschikt is, kan hij daarvoor in het detentiecentrum een aanvraag indienen. De rechtbank kan de gestelde detentieongeschiktheid niet dan wel onvoldoende zorgvuldig beoordelen aan de hand van de documenten die nu voorhanden zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.

9. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hij stelt daartoe dat de minister op 12 augustus 2024 al een akkoord heeft gekregen van de Algerijnse autoriteiten om een vlucht te boeken en dus al een lphad.

10. De minister stelt zich op het standpunt dat de Algerijnse autoriteiten bij een nieuwe maatregel van bewaring verlangen dat een nieuw lp-trajectmoet worden opgestart. Al om deze reden kon niet meteen na afwijzing van de asielaanvraag van eiser een vlucht worden geboekt.

11. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting, die thans staat gepland op 18 augustus 2025. Eiser is van 23 juni 2025 tot 22 juli 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b Vw. In die tijd kon verweerder dus geen handelingen verrichten ten behoeve van de uitzetting. Verder dient er volgens de minister ook rekening mee gehouden te worden dat de uitzetting van eiser onder begeleiding van escorts plaats moet vinden, waarvoor capaciteit beschikbaar moet zijn. Het vorenstaande vergt extra tijd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. K.L.H. Thomas, griffier.

Deze uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op: 18 augustus 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.