Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15309 - Rechtbank Den Haag - 11 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1530911 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.25149

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 maart 2023 asiel aangevraagd. Op 4 juni 2024 heeft hij verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Op 18 juni 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.

Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 26 februari 2025 (het bestreden besluit) de asielaanvraag van eiser afgewezen. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en M. Ermek als tolk.

Overwegingen

Asielrelaas

1. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt dat hij sinds zijn geboorte vanwege zijn Koerdische etniciteit problemen heeft ondervonden. Bij terugkeer vreest eiser voor de militaire dienst en om in een conflict te worden ingezet tegen eigen volk of familie. Daarnaast is eiser politiek actief geweest voor diverse partijen. Tijdens zijn studie is hij vertegenwoordiger geweest van een studentenvakbond. Hij is lid geweest van de TIP (volgens eiser een socialistisch, communistische partij) en hij heeft op enig moment (als vrijwilliger) activiteiten verricht voor de HDP (Democratische Partij van de Volkeren; thans aangeduid als ‘DEM’). Voor de HDP heeft eiser onder meer activiteiten georganiseerd en deelgenomen aan (protest)acties. Na zijn vertrek uit Turkije heeft eiser een muziekvideo gemaakt voor de verkiezingscampagne van de HDP, die op social media is gedeeld en twee miljoen keer is bekeken. Volgens eiser heeft dit erin geresulteerd dat de Turkse autoriteiten navraag naar hem hebben gedaan bij een vriend van zijn moeder. Verder is eiser non-binair en heeft hij zich in Turkije ingezet voor de LHBTI-gemeenschap. Bij terugkeer vreest eiser voor strafrechtelijke vervolging door de Turkse autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten en/of overtuiging, discriminatie op grond van zijn Koerdische afkomst en represailles vanwege zijn inzet voor de LHBTI-gemeenschap.

Het bestreden besluit

2.1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

2.2. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser (element 1) geloofwaardig. Ten aanzien van de problemen wegens zijn politieke activiteiten (element 2) acht verweerder eisers (voormalig) lidmaatschap van de TIP, betrokkenheid bij de HDP en activiteiten op het gebied van LHBTI- en vrouwenrechten geloofwaardig. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiser strafrechtelijk wordt vervolgd door de Turkse autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten. Ook hecht verweerder geen geloof aan de stelling dat eiser is ontslagen vanwege het behoren tot de LHBTI-gemeenschap (element 3). Verweerder heeft zich onthouden van een beoordeling over de geloofwaardigheid van eisers non-binaire identiteit en zich beperkt tot een beoordeling van de geuite vrees voor vervolging. Het behoren tot de LHBTI-gemeenschap in Turkije is niet strafbaar en de door eiser gestelde vrees voor intimidatie is niet zwaarwegend genoeg. De discriminatie en onheuse bejegeningen wegens de Koerdische etniciteit van eiser (element 4) acht verweerder geloofwaardig. Zijn gestelde vrees voor discriminatie acht verweerder echter niet zwaarwegend genoeg. Verder is geloofwaardig geacht dat eiser dienstplichtig is (element 5). Eiser voldoet alleen niet aan de criteria zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Alles overziend komt verweerder tot de conclusie dat geen sprake is van een asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. De asielaanvraag is daarom afgewezen.

Beoordeling van de beroepsgronden

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag

3. De rechtbank stelt vast dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag omdat verweerder inmiddels alsnog op die aanvraag heeft beslist. Dit beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Aangezien verweerder niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn een besluit heeft genomen en eiser het beroep op juiste gronden heeft ingesteld wordt verweerder wel veroordeeld in de proceskosten die eiser in dit verband heeft gemaakt.

Geloofwaardigheid van de gestelde problemen

4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat tegen hem een strafrechtelijk onderzoek loopt. Hij heeft verklaard dat hij onder de ‘radar’ van de autoriteiten is gekomen nadat hij een muziekvideo voor de verkiezingscampagne van de HDP heeft gemaakt toen hij in Portugal was. Hij wijst erop dat er actief naar hem is gezocht en dat ook zijn ouders in het verleden strafrechtelijk zijn vervolgd. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte zijn problemen wegens het behoren tot de LHBTI-gemeenschap ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens eiser is hij vanwege zijn genderidentiteit ontslagen van zijn werk als psycholoog.

4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat er geen concrete indicaties zijn dat eiser wegens politieke redenen zou worden gezocht en er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt. De enkele stelling dat hij dit van anderen heeft vernomen of dat zijn ouders in het verleden zouden zijn vervolgd wegens vermeende banden met de PKK, is onvoldoende om het bestaan van een dergelijk onderzoek aannemelijk te achten. Verder stelt verweerder terecht dat eiser geen eenduidig beeld schetst over wie de autoriteiten hebben benaderd. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat de autoriteiten navraag hebben gedaan over hem bij een vriend van zijn moeder en in de zienswijze is verklaard dat de autoriteiten zijn beste vriend, die tevens betrokken was bij het maken van de muziekvideo, hebben benaderd. Bij de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft eiser zijn verklaringen op dit punt niet opgehelderd of gecorrigeerd. De stelling in beroep dat de ouders van eiser hebben vernomen van mensen in de omgeving dat er naar hem wordt gezocht, dat er zogenoemde undercoveragenten bij zijn moeder zouden zijn langsgekomen en dat de politie bij zijn beste vriend navraag heeft gedaan – leidt niet tot een ander oordeel. Deze elementen komen niet naar voren uit het nader gehoor en eiser heeft niet toegelicht waarom hij hierover destijds geen verklaring heeft afgelegd. Bovendien heeft verweerder het opmerkelijk kunnen vinden dat eiser heeft verklaard dat hij in 2023 met een groen paspoort uit Turkije is vertrokken, nu dit type paspoort onder meer wordt verstrekt aan ambtenaren en hun familieleden.

4.2. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om documenten te overleggen die de gestelde strafrechtelijke vervolging onderbouwen, daarop kunnen wijzen, of in ieder geval recente informatie verschaffen over het gestelde onderzoek. De stelling van eiser dat zijn vader navraag heeft gedaan bij de autoriteiten en drie advocaten heeft benaderd, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft gewezen op het Algemeen Ambtsbericht Turkije van augustus 2023 (AA 2023), waaruit volgt dat gedurende een strafrechtelijk onderzoek informatie wordt opgeslagen in het UYAP-systeem. Volgens het Algemeen Ambtsbericht Turkije van februari 2025 (AA 2025) kunnen de stukken, indien het geen gevoelige informatie betreft zoals in het geval van hooggeplaatste Gülenisten en Koerdische militanten of politici, tijdens de onderzoeksfase door een gevolmachtigde advocaat worden geraadpleegd in dit systeem. Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser geen advocaat heeft gemachtigd om het UYAP-systeem te raadplegen, terwijl dit wel van hem mocht worden verlangd. De door eiser in beroep overgelegde correspondentie van zijn vader met een advocaat doet daaraan niet af. Uit voornoemde ambtsberichten blijkt niet dat er eerst aanhoudingsmaatregelen moeten zijn getroffen voordat een gevolmachtigde advocaat het UYAP-systeem kan raadplegen.

4.3. Verweerder heeft verder deugdelijk gemotiveerd dat eiser met de overgelegde verklaringen van een Koerdische parlementariër, de HDP, de organisatie Demned, een brief van de GGZ en een verklaring van de maatschappelijk werker, geen concrete aanwijzingen heeft geleverd dat er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek tegen hem, of dat hij vanwege zijn politieke activiteiten strafvervolging te vrezen heeft. Verweerder stelt terecht dat uit de inhoud van deze documenten niet volgt dat eiser strafrechtelijk wordt vervolgd. Uit de verklaringen van de parlementariër en de HDP volgt dat zij ermee bekend zijn dat eiser gevaar liep vanuit antidemocratische kringen in Turkije, en dat dat reden was voor zijn vertrek uit het land. Een soortgelijk beeld komt naar voren in de verklaringen van Demned en de heer [persoon A] , namelijk dat eiser risico loopt vanwege zijn politieke betrokkenheid bij de HDP. Verweerder heeft echter terecht gesteld dat aan dergelijke verklaringen van derden, mede gezien hun subjectieve aard, zeer beperkte waarde kan worden gehecht. Bovendien wordt de stelling van eiser dat hij vanwege een door hem gemaakte muziekvideo voor een vrijwilligersproject in de negatieve aandacht van de autoriteiten is gekomen, door geen van de overgelegde verklaringen ondersteund. Verweerder wijst er in dat verband ook terecht op dat de maatschappelijk werker niet concreet toelicht waarom eiser direct gevaar zou lopen. Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat ook de GGZ-brief niet onderbouwt dat eiser strafrechtelijk wordt vervolgd, nu hierin slechts wordt vermeld dat eiser is gediagnosticeerd met PTSS als gevolg van buitengewoon traumatische ervaringen in Turkije en dat hij het land zou hebben verlaten vanwege de ernstige vervolging die hij ondervond als gevolg van zijn kritische uitlatingen over Koerdistan.

4.4. Ten aanzien van de gestelde problemen wegens het behoren tot de LHBTI-gemeenschap heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser met zijn verklaringen geen concreet verband heeft gelegd tussen zijn genderidentiteit en zijn ontslag.

4.5. Gezien het voorgaande heeft verweerder de problemen van eiser vanwege zijn politieke activiteiten en het behoren tot de LHBTI-gemeenschap niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De beroepsgrond slaagt niet.

Vluchtelingschap 5. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij in Turkije meerdere keren is aangehouden en mishandeld vanwege zijn politieke activiteiten. Inmiddels hebben de Turkse autoriteiten een verdergaande aanpak: dwang, intimidatie, aanhoudingen en vastzetten. Eiser stelt dat hij zich radicaler is gaan gedragen in Nederland op social media, en vreest dat hij vanwege zijn politieke overtuiging alsnog in de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten zal komen te staan. Daarnaast stelt eiser dat er nieuwe wetgeving in voorbereiding is die het behoren tot de LHBTI-gemeenschap strafbaar zal stellen. Tot slot vreest eiser in het Turkse leger te worden aangemerkt als PKK-lid of sympathisant vanwege zijn voornaam en dat hem als LHBTI’er een onmenselijke behandeling te wachten staat tijdens de dienstplicht. Hij vreest ook te worden ingezet tegen zijn eigen volk, aangezien het Turkse leger bijna dagelijks actief aanvallen uitvoert tegen Koerden. Verder stelt eiser dat hij zich ook in het leger politiek zal blijven uiten.

5.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser, ondanks zijn jarenlange politieke activiteiten, geen individuele problemen heeft ondervonden die specifiek op hem waren gericht door de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiser, hoewel hij herhaaldelijk is aangehouden tijdens demonstraties, iedere keer weer zonder verdere consequenties is vrijgelaten. Weliswaar is eiser in contact gekomen met de autoriteiten, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij daarbij als doelwit is aangemerkt. Daarnaast heeft verweerder terecht niet gevolgd dat eiser zich in Nederland kritischer is gaan uitlaten op social media, nu eiser dit niet heeft onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser inmiddels in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat of bij terugkeer zal komen te staan.

5.2. Verweerder heeft terecht gesteld dat het behoren tot de LHBTI-gemeenschap in Turkije op dit moment niet strafbaar is. Verweerder heeft erkend dat de vrees voor mogelijke intimidaties aannemelijk is, maar heeft terecht opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn dat deze vrees de vereiste ernst en intensiteit bereikt om in de sfeer van vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM te vallen. Nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser vluchtelingrechtelijke problemen zal ondervinden vanwege zijn genderidentiteit, biedt het recent aangepaste landenbeleid van verweerder (paragraaf C7/34.5.1 van de Vc) geen aanleiding tot een ander oordeel.

5.3. Verder heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan een van de voorwaarden zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2.7 van de Vc. Uit paragraaf C7/34.3.3 volgt dat de IND ten aanzien van dienstplichtige Koerden in beginsel niet aanneemt dat zij een gegronde vrees hebben in een conflict te worden ingezet tegen eigen volk of familie. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit wel het geval zal zijn. Volgens het AA 2025 was er gedurende de verslagperiode geen informatie beschikbaar over anti-Koerdisch geweld tegen Koerdische dienstplichtigen, de eventuele inzet van Koerdische dienstplichtigen tegen de PKK in Zuidoost-Turkije en dienstweigeraars die buitenproportioneel werden bestraft vanwege hun etniciteit, religie, politieke gezindte of seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Eiser heeft niet aan de hand van concrete (objectieve) informatie het tegendeel aannemelijk gemaakt.

5.4. De beroepsgronden slagen niet.

Uitkomst 6. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond en heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen. Gelet op overweging 3 zal de rechtbank verweerder echter wel veroordelen in de proceskosten die eiser in dat verband heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5, omdat de zaak in zoverre van licht gewicht is). Voor een proceskostenveroordeling in verband met eisers beroep tegen het bestreden besluit bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk;

  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.