Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15207 - Rechtbank Den Haag - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1520713 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Leiden

NAV/c Zaak-/rolnr.: 11513011 EL EXPL 25-1 13 augustus 2025

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1 [partij 1] ,

  1. [partij 2] , beiden wonende te [woonplaats] , eisers in conventie in de hoofdzaak en in het incident, verweerders in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces), tegen de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, gedaagde in conventie in de hoofdzaak en verweerster in het incident, eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,gemachtigde: USG Legal Professionals.

Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als Afnemer (mannelijk enkelvoud) of afzonderlijk als [partij 1] en [partij 2] . Gedaagde in conventie wordt hierna aangeduid als Dexia.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2 De feiten

2.1. Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:

2.2. Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:

2.3. Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag van € 3.996,66 aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer € 610,24 aan dividenden ontvangen en € 184,73 aan fiscaal voordeel genoten.

2.4. De gemachtigde van Afnemer, Leaseproces, heeft bij brief van 16 december 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen onder meer op grond van onrechtmatige daad. Tevens is het recht voorbehouden ook nog andere gronden aan te voeren.

3. De vorderingen en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten in conventie en in reconventie

3.1. Afnemer vordert dan wel verzoekt, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  • in het (thans onvoorwaardelijke) incident:

 Dexia ex artikel 195 Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst aan Afnemer te verstrekken,

  • in de hoofdzaak:

3.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert dan wel verzoekt, kort samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  • in het incident:

 Afnemer ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens Afnemer in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,

  • in de hoofdzaak:

3.3. Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten

algemeen 4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.

4.2. De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.[1]Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.

4.3. Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:

het incidentele verzoek van Dexia

4.4. Dexia verzoekt dat Afnemer wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemd “exhibitieverzoek” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 194 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:

  • degene die het verzoek doet, dient voldoende belang te hebben,

  • het moet gaan om bepaalde gegevens,

  • aangaande een rechtsbetrekking waarin hij/zij partij is.

4.5. Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het tweede lid van artikel 194 Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het tweede lid onder a van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan het exhibitieverzoek te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van Afnemer als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat Afnemer, althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het tweede lid onder b van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Afnemer destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitieverzoek, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het incidentele verzoek van Dexia moet worden afgewezen.

4.6. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van Afnemer worden begroot op € 82,00.

tussenpersoon

4.7. Afnemer heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Planning Partners (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022[2] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.

4.8. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.

4.9. Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:

“Afnemer werd door Planning Partners telefonisch benaderd. De medewerker van Planning Partners stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van Afnemer door te nemen met een financieel adviseur van Planning Partners. Afnemer heeft hiermee ingestemd. Bij het huisbezoek waren [partij 1] en [partij 2] aanwezig.

Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Planning Partners (…) geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van Afnemer. Zo is met de adviseur gesproken over het werk, het inkomen en de gezinssituatie van Afnemer. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van Afnemer om vermogen op te bouwen om te kunnen sparen voor de toekomst om bijvoorbeeld de studie van de kinderen te kunnen betalen of een huis te kunnen kopen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat hij hier hét geschikte product voor wist.

De adviseur adviseerde Afnemer om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 150. Aan de hand van het besproken inkomen heeft de adviseur dit bedrag geadviseerd aan Afnemer. De adviseur heeft zijn advies onderbouwd aan de hand van rekenvoorbeelden, waarin hij liet zien hoeveel rendement Afnemer kon behalen met het Capital Effect product. Op deze wijze kon Afnemer volgens de adviseur een aanzienlijk vermogen opbouwen om te kunnen sparen voor de toekomst. (…)

De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was had hij het Capital Effect nooit afgesloten.

Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft Afnemer het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Capital Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.”

4.10. Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:

4.11. Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven 's-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.

4.12. Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.

4.13. Dexia heeft tegen de bewuste overwegingen (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:

4.14. Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals Afnemer onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat.[3][4] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft Afnemer, tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting van de door Afnemer geschetste gang van zaken in algemene termen. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst dan wel tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, zijn de stellingen van Afnemer onvoldoende gemotiveerd weersproken en komt de kantonrechter niet aan bewijslevering toe. Daaraan kan niet afdoen dat volgens Dexia de gemachtigde van Afnemer een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft, wat zou blijken uit het feit dat in een andere zaak getuigen zijn gehoord – onder wie (de gemachtigde van) de betreffende tussenpersoon en de afnemer zelf – die de in de processtukken geschetste gang van zaken rond de advisering niet hebben bevestigd. Als de door een afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat niet kan, omdat zij volgens haar stellingen op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals Afnemer en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Bovendien had zij al in een eerder stadium informatie kunnen verzamelen omtrent de werkwijze van de tussenpersonen waarvan zij gebruik maakte.

wetenschap Dexia 4.15. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer. Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met Afnemer kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningsplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot Afnemer voor rekening van Dexia.

aansprakelijkheid Dexia 4.16. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.[5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia. vorderingen van Afnemer 4.17. De door Afnemer gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen. Verder zal Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat Afnemer geen verplichtingen uit de overeenkomst meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00. Dexia heeft het niet in haar macht om te bewerkstelligen dat de registratie vervolgens daadwerkelijk wordt doorgehaald. Dat onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

4.18. De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door Afnemer niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Afnemer heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 3.201,69. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.

4.19. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.

4.20. Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking. het incidentele verzoek van Afnemer

4.21. Afnemer verzoekt Dexia – in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie niet langer voorwaardelijk – op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.

vorderingen Dexia

4.22. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen. proceskosten

4.23. Omdat Afnemer inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten in conventie van Afnemer worden begroot op:

  • dagvaarding € 144,47

  • griffierecht € 90,00

  • salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)

  • nakosten € 135,00

Totaal € 911,47

4.24. De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5 De beslissing

De kantonrechter:

in het incident van Afnemer

5.1. wijst het verzoek af,

5.2. compenseert de proceskosten,

in het incident van Dexia

5.3. wijst het verzoek af,

5.4. veroordeelt Dexia in proceskosten van Afnemer, tot op heden begroot op € 82,00,

in conventie

5.5. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,

5.6. verklaart voor recht dat Afnemer schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,

5.7. verklaart voor recht dat Afnemer de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,

5.8. veroordeelt Dexia om binnen drie (3) weken na betekening van dit vonnis aan Afnemer te betalen een bedrag van € 3.201,69, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.18.,

5.9. veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot Afnemer een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven - om binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat Afnemer geen verplichtingen uit de overeenkomst meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,

5.10. veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien (14) dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,

5.11. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving zijn voldaan,

5.12. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

5.13. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

5.14. wijst de vorderingen af,

5.15. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer gevallen, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2025.

In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.

Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.

Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.

Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.


Voetnoten

In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.

Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.

Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.

Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.