ECLI:NL:RBDHA:2025:15077 - Rechtbank Den Haag - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.31230 en AWB25/14187
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum], van Tunesische nationaliteit, V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,
evenals
de minister van Asiel en Migratie, de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).
Inleiding
1. Op 11 juli 2025 is de vrijheidsbeperkende maatregel die aan eiser was opgelegd wegens de plaatsing op de HTL
1.1. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB25/14188. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2. De minister en het COa hebben een verweerschrift ingediend.
1.3. De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. Het geschil heeft betrekking op de kwalificatie van de beslissing en op het onderdak dat aan eiser wordt geboden.
Is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van het beroep van eiser?
3. Eiser betoogt dat de rechtbank bevoegd moet worden geacht kennis te nemen van het beroep. Eiser stelt dat de pas die hij van het COa heeft gekregen om het terrein te betreden en te verlaten, is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb
3.1. Het COa stelt zich op het standpunt dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep. Het COa stelt dat de pas niet kan worden aangemerkt als een besluit. De pas is alleen uitgegeven om eiser gebruik te kunnen laten maken van zijn recht op opvang en andere verstrekkingen; hij moet daarom worden beschouwd als een uitvoerend middel. Ook als de pas dient te worden aangemerkt als een besluit staat hier geen beroep tegen open volgens het COa. Het rechtsmiddel dat tegen een dergelijk besluit van het COa open staat, is bezwaar. Het COa stelt dat eiser geen bezwaar heeft ingediend bij het COa.
3.2. De rechtbank overweegt als volgt. Het eerste lid van artikel 3a van de Wet COa
1. Het COa bepaalt in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.
Artikel 5 van de Wet COa bepaalt:
1. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw van toepassing op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.
2. In afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw worden handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vw zijn op die beschikking van toepassing.
3.3. Allereerst staat ter beoordeling of tegen de mededeling van het COa dat eiser opvang kan krijgen op de COL III locatie beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat de mededeling niet op schrift is gesteld. Dat betekent dat van een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet COa geen sprake is. De rechtbank zal daarom beoordelen of de mededeling die hier is gedaan, kwalificeert als een handeling van het COa die wordt verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen en die gelijkgesteld wordt met een beschikking als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet COa.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de mededeling niet kan worden gezien als een weigering om eiser toe te laten tot de reguliere opvang of het anderszins inhouden van verstrekkingen.
3.5. De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiser dat is gericht tegen de plaatsing van eiser op de COL III locatie. De rechtbank zal het beroepschrift dan ook met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid van de Awb doorzenden aan het COa, ter behandeling als bezwaarschrift.
Beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die is opgelegd op 11 juli 2025. Eiser stelt dat de minister de vorige vrijheidsbeperkende maatregel te laat heeft opgeheven. De rechtbank heeft de opheffing van die maatregel bevolen op 10 juli 2025.
4.1. De minister stelt zich primair op het standpunt dat eiser beroep heeft ingesteld tegen een niet bestaand besluit en dat de rechtbank daarom onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep. Op 11 juli 2025 is er geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, maar alleen een vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven. De minister stelt dat eiser beroep moet instellen tegen het voortduren van de vrijheidsbeperkende maatregel van 27 mei 2025 om schadevergoeding te verkrijgen voor de onrechtmatige tenuitvoerlegging van die vrijheidsbeperkende maatregel. De minister heeft zich op de zitting subsidiair op het standpunt gesteld dat hij bereid is een schadevergoeding aan te bieden ten bedrage van €25,- voor de dag die eiser ten onrechte in zijn vrijheid is beperkt.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep voor zover gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel van 11 juli 2025 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat er op 11 juli 2025 geen besluit is genomen inhoudende dat eiser in zijn vrijheid wordt beperkt. Er is aldus - in de onderhavige procedure - geen sprake van een dergelijk besluit waartegen beroep open staat.
4.3. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel van 27 mei 2025 niet in deze procedure ter toetsing voorligt. Daarom valt een oordeel over het rechtmatig dan wel onrechtmatig voortduren van deze vrijheidsbeperkende maatregel buiten de omvang van dit geding en zal de rechtbank hier geen inhoudelijk oordeel over geven.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep ten aanzien van het beroep tegen de beslissing van het COa om eiser te plaatsen op de COL III locatie. Het beroep gericht tegen een vrijheidsbeperkende maatregel van 11 juli 2025 is niet-ontvankelijk. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom ook afgewezen.
5.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep geregistreerd onder AWB25/14187;
-
verklaart het beroep geregistreerd onder NL25.31230 niet-ontvankelijk;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 13 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking van het proces-verbaal. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.
Handhaving en Toezichtlocatie.
Algemene wet bestuursrecht.
Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2011, r.o. 4.2.
Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005.
Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 10 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12290.